In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank constateert dat de minister vanaf 15 januari 2024 het fifo-principe hanteert, wat betekent dat de aanvraag van eiser pas in april 2025 in behandeling zal worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen.
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit door de minister is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gegrond, wat betekent dat de minister alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit moet nemen. De rechtbank legt de minister een beslistermijn van acht weken op, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 437,50 toe voor de gemaakte proceskosten en bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 24 oktober 2024.