In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 oktober 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister binnen vier weken na de eerdere uitspraak van 4 januari 2024 had moeten beslissen, maar dit niet had gedaan. De rechtbank besloot dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, gezien de aard van de zaak. De rechtbank wees het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel zou wegnemen om voortvarend te beslissen. De rechtbank stelde vast dat het beroep terecht was ingediend, omdat de minister in gebreke was gebleven. De rechtbank legde de minister een beslistermijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het griffierecht van € 187,- moest door de minister worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.