In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.A. Palm, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres diende haar aanvraag in op 5 maart 2023, en volgens de wet had de minister binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 1 juli 2024 genomen had moeten worden. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, wat de ontvankelijkheid van het beroep in twijfel zou kunnen trekken.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen een termijn van acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. Dit betekent dat de minister in totaal zestien weken de tijd heeft om een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 9 september 2024.