In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser heeft zijn aanvraag op 15 januari 2024 ingediend, en de rechtbank gaat ervan uit dat de minister deze op 16 januari 2024 heeft ontvangen. De wettelijke beslistermijn bedraagt 90 dagen, maar de minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft de minister op 18 juli 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat de minister nog geen besluit heeft genomen.
De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om voortvarend te beslissen zou wegnemen. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn opleggen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 17 maart 2023, waarin is geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van bijzondere gevallen. De rechtbank legt de minister een beslistermijn van acht weken op, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, en de minister moet het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is op 30 oktober 2024 openbaar gemaakt.