ECLI:NL:RBDHA:2024:18814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.28751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 29 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag zorgvuldig overwogen. Eiser betoogde dat hij niet kan worden overgedragen aan Kroatië vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwees naar eerdere rechterlijke uitspraken en een AIDA-rapport dat de situatie van asielzoekers in Kroatië beschrijft. De rechtbank concludeert echter dat de minister nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië.

Eiser voerde ook aan dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn asielaanvraag niet onverplicht behandeld werd. De rechtbank oordeelt dat de minister geen onjuiste beslissing heeft genomen en dat de algemene omstandigheden en persoonlijke ervaringen van eiser al in de eerdere beoordeling zijn meegenomen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 29 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 9 januari 2024 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom heeft Nederland op 15 maart 2024 de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen. Kroatië heeft dit verzoek op 29 maart 2024 aanvaard. De minister neemt de aanvraag daarom niet in behandeling.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat hij niet kan worden overgedragen aan Kroatië, omdat voor Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Als onderbouwing verwijst hij naar een aantal rechterlijke uitspraken. [2] Eiser betoogt dat uit deze uitspraken blijkt dat de minister zijn standpunt dat ten aanzien van de Kroatische autoriteiten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, baseert op informatie die grotendeels afkomstig is van de Kroatische autoriteiten zelf. Daarnaast volgt uit voorgenoemde uitspraken dat Dublin-claimanten op dezelfde wijze worden behandeld als andere asielzoekers in Kroatië en dus ook dezelfde risico’s lopen. Eiser beroept zich hierbij ook op het AIDA-rapport Country Update Croatia [3] , waaruit volgt dat in het jaar 2023 veel asielzoekers door de Kroatische autoriteiten werden teruggedreven van Kroatië naar Bosnië-Herzegovina. Eiser stelt dat hij ook door de Kroatische autoriteiten met de auto gebracht werd naar de grens met Slovenië.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 9 oktober 2024 [4] mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen [5] . In deze uitspraken is het door eiser genoemde AIDA-rapport en betrokken. Daarom bestaat in dit geval geen aanleiding voor een ander oordeel. De door eiser aangehaalde oudere uitspraken leiden de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. De persoonlijke ervaringen van eiser bieden ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De minister wijst er hierbij terecht op dat niet gebleken is dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de Kroatische autoriteiten.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
6. Eiser doet een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening en meent dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Eiser heeft aan zijn gemachtigde verklaard dat hij in Kroatië vijandig werd behandeld door de autoriteiten. Verder heeft eiser verklaard dat hij onder dreiging van mishandeling werd gedwongen zijn vingerafdrukken af te geven en een asielaanvraag te ondertekenen. Voor de ogen van eiser werd daarom een andere Syrische asielzoeker mishandeld. Ook meent eiser dat hij in Kroatië geen opvang en geen rechtsbijstand van de autoriteiten heeft ontvangen. Eiser verwijst in dit kader naar het eerder genoemd AIDA-rapport van 10 juli 2024, waaruit blijkt dat er een tekort aan opvangplekken voor asielzoekers is in Kroatië.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [6] De algemene omstandigheden en persoonlijke ervaringen in Kroatië waarop eiser wijst zijn al betrokken bij de beoordeling of de minister nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 19 december 2023 met zaaknummers NL23.36671 en NL23.36673, zittingsplaats Middelburg van 7 augustus, ECLI:NL:RBDHA:2023:11921, zittingsplaats Amsterdam van 1 augustus 2023, NL23.19953, zittingsplaats Haarlem van 27 juli 2023, NL23.19111. Zie ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 28 februari 2024, NL24.3872 en NL24.3874.
3.AIDA-rapport Country Update Croatia van 10 juli 2024, update 2023.
4.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
5.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
6.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.