ECLI:NL:RBDHA:2024:18891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL22.25244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake asielaanvraag en intrekking asielvergunning van eiser met Armeense en Syrische achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met een Syrische achtergrond die een asielvergunning had aangevraagd. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De eiser, die aanvankelijk een Armeens paspoort had, heeft later verklaard dat hij alleen de Syrische nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen Armeens paspoort had, maar een Special Residency Status, wat vergelijkbaar is met een Armeens staatsburgerschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser een zodanige band heeft met Armenië dat van hem kan worden verlangd daar naartoe te gaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25244
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E.H.J.M de Bonth).

Inleiding

In het besluit van 5 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verzoek om herziening van het besluit van 8 april 2020 en eisers opvolgende aanvraag om een asielvergunning afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.25245, op 30 december
2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Kanaan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 6 januari 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullend besluit genomen. Eiser heeft hierop aanvullende gronden ingediend en verweerder heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. De rechtbank blijft bij hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen en geoordeeld, tenzij uit deze einduitspraak iets anders blijkt.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Vast staat dat eiser de Armeense nationaliteit niet heeft en dat hij onder het toetsingskader ‘veilig derde land’ moet vallen. Uit het bestreden besluit is niet gebleken dat verweerder deze toets (volledig) heeft verricht. Dit geldt zowel voor het verzoek om herziening als voor de opvolgende asielaanvraag van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat verweerder met zijn aanvullende besluit van 9 maart 2023 de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4. Eisers asielvergunning is ingetrokken omdat uit het individueel ambtsbericht van 5 september 2017 bleek dat aan eiser een Armeens paspoort was verstrekt. Dit rechtvaardigde de veronderstelling dat eiser de Armeense nationaliteit heeft. Eiser had in zijn eerste asielprocedure echter verklaard dat hij uitsluitend de Syrische nationaliteit heeft. Hij heeft destijds niet verteld over het Armeense paspoort en heeft dit ook niet overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het besluit van 8 april 2020 aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat verweerder bij bekendheid met de juiste gegevens aan hem geen asielvergunning zou hebben verleend.
5. Inmiddels is gebleken dat eiser geen Armeens paspoort had, maar een Special Residency Status, en dat eiser dus niet de Armeense nationaliteit heeft. De vraag is of dit betekent dat verweerder (a) moest terugkomen van de intrekking van eisers asielvergunning of
( b) opnieuw aan eiser een asielvergunning moest verlenen.
Moest verweerder het intrekkingsbesluit van 8 april 2020 herzien?
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft zijn eerste asielaanvraag gedaan op 23 december 2015 en op 2 juni 2017 is hem een asielvergunning verleend. Hij heeft tijdens zijn asielprocedure niet verteld over zijn Special Residency Status. De Special Residency Status is vergelijkbaar met een Armeens staatsburgerschap, geeft dezelfde rechten en plichten als het Armeense staatsburgerschap en was in ieder geval geldig tot en met 2019. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat bij bekendheid van deze gegevens ten tijde van de eerste asielaanvraag, er geen aanleiding zou geweest zijn aan eiser een asielvergunning te verlenen. Verweerder heeft mogen beslissen dat nog steeds sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel achterhouden van gegevens in de zin van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dat eiser een Special Residency Status had en niet een Armeens paspoort, maakt de zaak dus niet wezenlijk anders. Eisers verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2015 gaat niet op, want dat gaat over eisers (verlopen) Syrische paspoort waarmee hij asiel heeft aangevraagd op Schiphol en dat vervolgens is ingenomen door de Koninklijke Marechaussee.
7. In het besluit van 8 april 2020 had verweerder getoetst of Armenië voor eiser een veilig land van herkomst was. Uit de tussenuitspraak volgt dat – achteraf gezien – verweerder had moeten toetsen of Armenië voor eiser een veilig derde land was. In zijn aanvullende besluit van 9 maart 2023, waarvan het aanvullend voornemen van 3 maart 2023 onderdeel uitmaakt, heeft verweerder deze beoordeling alsnog verricht. Over deze beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
8. Indien verweerder stelt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, moet hij aannemelijk maken dat die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als een vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden. Verder moet verweerder een zogenoemde redelijkheidstoets verrichten, waarbij hij alle relevante individuele omstandigheden van een vreemdeling meeweegt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356.
9. De rechtbank stelt voorop dat Armenië in het algemeen als veilig land kan worden beschouwd. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser een zodanige band heeft met Armenië in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw dat van hem kan worden verlangd naar Armenië te gaan. Verweerder heeft er op mogen wijzen dat eiser in bezit is (geweest) van een Special Residency Status. Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiser heeft verklaard de Armeense etniciteit te hebben, dat hij de cultuur en het geloof kent, Armeens spreekt en van 2005 tot 2015 in Armenië heeft verbleven en daar heeft gewerkt. Daarom mag verweerder ook in redelijkheid van eiser verwachten dat hij naar Armenië gaat. Verweerder heeft daarbij voldoende kenbaar rekening gehouden met alle relevante omstandigheden.
10. Volgens vaste rechtspraak moet verweerder ook aannemelijk maken dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het desbetreffende land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:128. Niet is vereist dat op voorhand vast staat dat het derde land de vreemdeling toegang zal verschaffen. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn. Van de vreemdeling mag worden verlangd dat hij de nodige inspanningen verricht om aan de voorwaarden te voldoen om toegelaten te worden tot het derde land.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het aannemelijk is dat eiser zal worden toegelaten tot Armenië. Uit openbare bronnen blijkt namelijk dat eiser door de Special Residency Status dezelfde rechten en plichten heeft als een Armeens staatsburger. Eiser heeft weliswaar gesteld dat zijn Special Residency Status is verlopen, maar verweerder heeft zich onder verwijzing naar openbare bronnen op het standpunt kunnen stellen dat de Special Residency Status kan worden verlengd of opnieuw kan worden aangevraagd. Dat de Special Residency Status niet zal worden verlengd of niet opnieuw zal worden verleend omdat eiser al sinds 2015 weg is uit Armenië, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de verlenging of de nieuwe aanvraag een geldig Syrisch paspoort nodig heeft. De rechtbank overweegt in dit verband dat de link in eisers beroepsgronden niet werkt en dat niet is gebleken dat eiser überhaupt heeft geprobeerd opnieuw toegang te krijgen tot Armenië. Dit mag wel van hem worden verwacht. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de Terugnameovereenkomst tussen Nederland en Armenië niet op hem van toepassing is. De rechtbank overweegt dat dit mogelijk een rol kan spelen bij eisers feitelijke uitzetting, maar voor deze procedure niet relevant is.
Moest verweerder opnieuw of alsnog een asielvergunning verlenen aan eiser?
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag mocht afwijzen op de grond dat Armenië voor hem een veilig derde land is. Kortheidshalve verwijst de rechtbank hierbij naar de overwegingen 7 tot en met 11.
Had verweerder eiser moeten aanvullend horen?
13. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem aanvullend had moeten horen op het thema ‘Armenië veilig derde land’. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, is het aanvullende besluit van 9 maart 2023 volgens eiser onzorgvuldig voorbereid.
14. De rechtbank oordeelt dat het aanvullende besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid. Eiser heeft namelijk een aanmeldgehoor, eerste en nader gehoor, aanvullend gehoor en een gehoor opvolgende aanvraag gehad. Tijdens deze gehoren is eiser voldoende gehoord over onder meer zijn Armeense etniciteit, zijn verblijf en zijn status in Armenië. Eiser heeft niet onderbouwd op welke gronden hij nogmaals aanvullend gehoord had moeten worden. Dit maakt dat verweerder daarvan heeft kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

15. Vanwege het eerder in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het besluit echter in stand laten.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 maart 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.