Inleiding
In het besluit van 5 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verzoek om herziening van het besluit van 8 april 2020 en eisers opvolgende aanvraag om een asielvergunning afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.25245, op 30 december
2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Kanaan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 6 januari 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullend besluit genomen. Eiser heeft hierop aanvullende gronden ingediend en verweerder heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. De rechtbank blijft bij hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen en geoordeeld, tenzij uit deze einduitspraak iets anders blijkt.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Vast staat dat eiser de Armeense nationaliteit niet heeft en dat hij onder het toetsingskader ‘veilig derde land’ moet vallen. Uit het bestreden besluit is niet gebleken dat verweerder deze toets (volledig) heeft verricht. Dit geldt zowel voor het verzoek om herziening als voor de opvolgende asielaanvraag van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat verweerder met zijn aanvullende besluit van 9 maart 2023 de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4. Eisers asielvergunning is ingetrokken omdat uit het individueel ambtsbericht van 5 september 2017 bleek dat aan eiser een Armeens paspoort was verstrekt. Dit rechtvaardigde de veronderstelling dat eiser de Armeense nationaliteit heeft. Eiser had in zijn eerste asielprocedure echter verklaard dat hij uitsluitend de Syrische nationaliteit heeft. Hij heeft destijds niet verteld over het Armeense paspoort en heeft dit ook niet overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het besluit van 8 april 2020 aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat verweerder bij bekendheid met de juiste gegevens aan hem geen asielvergunning zou hebben verleend.
5. Inmiddels is gebleken dat eiser geen Armeens paspoort had, maar een Special Residency Status, en dat eiser dus niet de Armeense nationaliteit heeft. De vraag is of dit betekent dat verweerder (a) moest terugkomen van de intrekking van eisers asielvergunning of
( b) opnieuw aan eiser een asielvergunning moest verlenen.
Moest verweerder het intrekkingsbesluit van 8 april 2020 herzien?
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft zijn eerste asielaanvraag gedaan op 23 december 2015 en op 2 juni 2017 is hem een asielvergunning verleend. Hij heeft tijdens zijn asielprocedure niet verteld over zijn Special Residency Status. De Special Residency Status is vergelijkbaar met een Armeens staatsburgerschap, geeft dezelfde rechten en plichten als het Armeense staatsburgerschap en was in ieder geval geldig tot en met 2019. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat bij bekendheid van deze gegevens ten tijde van de eerste asielaanvraag, er geen aanleiding zou geweest zijn aan eiser een asielvergunning te verlenen. Verweerder heeft mogen beslissen dat nog steeds sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel achterhouden van gegevens in de zin van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dat eiser een Special Residency Status had en niet een Armeens paspoort, maakt de zaak dus niet wezenlijk anders. Eisers verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2015 gaat niet op, want dat gaat over eisers (verlopen) Syrische paspoort waarmee hij asiel heeft aangevraagd op Schiphol en dat vervolgens is ingenomen door de Koninklijke Marechaussee.
7. In het besluit van 8 april 2020 had verweerder getoetst of Armenië voor eiser een veilig land van herkomst was. Uit de tussenuitspraak volgt dat – achteraf gezien – verweerder had moeten toetsen of Armenië voor eiser een veilig derde land was. In zijn aanvullende besluit van 9 maart 2023, waarvan het aanvullend voornemen van 3 maart 2023 onderdeel uitmaakt, heeft verweerder deze beoordeling alsnog verricht. Over deze beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
8. Indien verweerder stelt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, moet hij aannemelijk maken dat die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als een vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden. Verder moet verweerder een zogenoemde redelijkheidstoets verrichten, waarbij hij alle relevante individuele omstandigheden van een vreemdeling meeweegt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356. 9. De rechtbank stelt voorop dat Armenië in het algemeen als veilig land kan worden beschouwd. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser een zodanige band heeft met Armenië in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw dat van hem kan worden verlangd naar Armenië te gaan. Verweerder heeft er op mogen wijzen dat eiser in bezit is (geweest) van een Special Residency Status. Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiser heeft verklaard de Armeense etniciteit te hebben, dat hij de cultuur en het geloof kent, Armeens spreekt en van 2005 tot 2015 in Armenië heeft verbleven en daar heeft gewerkt. Daarom mag verweerder ook in redelijkheid van eiser verwachten dat hij naar Armenië gaat. Verweerder heeft daarbij voldoende kenbaar rekening gehouden met alle relevante omstandigheden.
10. Volgens vaste rechtspraak moet verweerder ook aannemelijk maken dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het desbetreffende land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:128. Niet is vereist dat op voorhand vast staat dat het derde land de vreemdeling toegang zal verschaffen. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn. Van de vreemdeling mag worden verlangd dat hij de nodige inspanningen verricht om aan de voorwaarden te voldoen om toegelaten te worden tot het derde land. 11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het aannemelijk is dat eiser zal worden toegelaten tot Armenië. Uit openbare bronnen blijkt namelijk dat eiser door de Special Residency Status dezelfde rechten en plichten heeft als een Armeens staatsburger. Eiser heeft weliswaar gesteld dat zijn Special Residency Status is verlopen, maar verweerder heeft zich onder verwijzing naar openbare bronnen op het standpunt kunnen stellen dat de Special Residency Status kan worden verlengd of opnieuw kan worden aangevraagd. Dat de Special Residency Status niet zal worden verlengd of niet opnieuw zal worden verleend omdat eiser al sinds 2015 weg is uit Armenië, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de verlenging of de nieuwe aanvraag een geldig Syrisch paspoort nodig heeft. De rechtbank overweegt in dit verband dat de link in eisers beroepsgronden niet werkt en dat niet is gebleken dat eiser überhaupt heeft geprobeerd opnieuw toegang te krijgen tot Armenië. Dit mag wel van hem worden verwacht. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de Terugnameovereenkomst tussen Nederland en Armenië niet op hem van toepassing is. De rechtbank overweegt dat dit mogelijk een rol kan spelen bij eisers feitelijke uitzetting, maar voor deze procedure niet relevant is.
Moest verweerder opnieuw of alsnog een asielvergunning verlenen aan eiser?
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag mocht afwijzen op de grond dat Armenië voor hem een veilig derde land is. Kortheidshalve verwijst de rechtbank hierbij naar de overwegingen 7 tot en met 11.
Had verweerder eiser moeten aanvullend horen?
13. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem aanvullend had moeten horen op het thema ‘Armenië veilig derde land’. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, is het aanvullende besluit van 9 maart 2023 volgens eiser onzorgvuldig voorbereid.
14. De rechtbank oordeelt dat het aanvullende besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid. Eiser heeft namelijk een aanmeldgehoor, eerste en nader gehoor, aanvullend gehoor en een gehoor opvolgende aanvraag gehad. Tijdens deze gehoren is eiser voldoende gehoord over onder meer zijn Armeense etniciteit, zijn verblijf en zijn status in Armenië. Eiser heeft niet onderbouwd op welke gronden hij nogmaals aanvullend gehoord had moeten worden. Dit maakt dat verweerder daarvan heeft kunnen afzien.