ECLI:NL:RBDHA:2024:18897
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.L.M. Steinebach - de Wit
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 1 oktober 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank concludeert dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiser heeft echter onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie anders is en dat Duitsland niet aan deze verplichtingen kan voldoen. De rechtbank wijst erop dat eiser zijn claims over slechte behandeling in Duitsland niet heeft onderbouwd met objectieve informatie.
Daarnaast betoogde eiser dat de minister op basis van artikel 17 van de Dublinverordening zijn aanvraag onverplicht had moeten behandelen. De rechtbank oordeelt dat de minister dit niet ten onrechte heeft nagelaten, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.