ECLI:NL:RBDHA:2024:18945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
NL24.34710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Kroatië en risico op mensenrechtenschendingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De rechtbank behandelde het beroep van de eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De eiser betoogde dat er in Kroatië structurele tekortkomingen in de asielprocedure waren en dat hij niet de mogelijkheid had om te klagen over zijn situatie. Hij verwees naar een AIDA-rapport en eerdere uitspraken van de rechtbank die zijn standpunt ondersteunden.

De rechtbank overwoog dat, hoewel Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had geoordeeld dat er geen structurele tekortkomingen in de Kroatische asielprocedure waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister het bestreden besluit terecht had genomen.

De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat de zorgen van de eiser over de behandeling in Kroatië niet voldoende waren om te concluderen dat er een reëel risico bestond op schending van mensenrechten bij overdracht aan Kroatië. De rechtbank wees erop dat de Afdeling in eerdere uitspraken had bevestigd dat Dublinclaimanten toegang hebben tot de asielprocedure en opvang in Kroatië, en dat er geen gedocumenteerde gevallen bekend waren van Dublinclaimanten die slachtoffer waren geworden van pushbacks.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34710

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op geboren op [datum] 1992 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en meent dat in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Hij wijst in beroep nogmaals op zijn ervaringen in Kroatië en stelt dat hij niet de mogelijkheid had om te klagen over zijn situatie of bescherming in te roepen van de autoriteiten. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 17 juli 2024. Eiser beroept zich op het AIDA-rapport van 10 juli 2024, waaruit zou blijken dat niet alle asielzoekers dezelfde toegang hebben tot opvangvoorzieningen in Kroatië. Onduidelijk is of hij in geval van overdracht aan Kroatië opvang zal krijgen gedurende de asielprocedure. Ook blijkt uit dit rapport dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Hij verwijst naar pagina 35, waaruit volgt dat het Verwaltungsgericht Braunschweig dit ook heeft geoordeeld. Overeenkomstig dit oordeel dient eerst nader onderzoek gedaan te worden naar de situatie waarin eiser na overdracht zal belanden. Ter verdere onderbouwing heeft eiser een stuk van Vluchtelingenwerk van 31 oktober 2024 overgelegd en verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 21 oktober 2024. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In geschil is de vraag of ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 9 oktober 2024 [5] volgt dat verweerder ten aanzien van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft dit oordeel nogmaals bevestigd bij uitspraak van 5 november 2024. [6] Kroatië heeft met het claimakkoord van 12 juni 2024 gegarandeerd eisers (opvolgende) asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Niet kan worden gesproken van structurele tekortkomingen in de Kroatische asielprocedure. De stelling van eiser dat onduidelijk is of hij opvang zal krijgen in Kroatië wordt, gelet op de eerder genoemde Afdelingsuitspraken, niet gevolgd. Dublinclaimanten hebben nog altijd toegang tot de asielprocedure en opvang in Kroatië. Hoewel er periodes zijn geweest van overbezetting in de Kroatische opvangcentra, zijn er geen structurele tekortkomingen. Zelfs in tijden van grote druk op de Kroatische opvangcentra werd nog altijd voorzien in essentiële levensbehoeften als voeding, sanitaire voorzieningen en basale medische zorg. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat uit het AIDA-rapport van 10 juli 2024 volgt dat er in beginsel geen obstakels voor Dublinclaimanten zijn om toegang tot de Kroatische asielprocedure te krijgen na overdracht. Verder blijkt uit de brief van CPS [7] van 19 januari 2024 dat Dublinclaimanten worden toegelaten tot de asielprocedure.
6. Verder heeft de Afdeling meegewogen dat het al dan niet plaatsvinden van pushbacks aan de buitengrenzen en soms ook verder naar het binnenland onvoldoende is voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Net zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 13 september 2023 [8] , zijn de pushbacks niet gericht tegen Dublinclaimanten. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er volgens de Afdeling dan ook van worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten de Dublinclaimanten niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen.
7. Eiser is er niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken. In de door eiser aangehaalde bewaringsuitspraak van 21 oktober 2024 worden twijfels geuit over de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024, omdat in het AIDA-rapport vermeld staat dat een Duitse rechter er ten aanzien van Kroatië uitgaat dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. De rechtbank overweegt dat de Afdeling het AIDA- rapport van 10 juli 2024 expliciet heeft betrokken in de beoordeling. Er is weliswaar niet expliciet ingegaan op wat de Duitse rechter heeft geoordeeld, maar uit rechtsoverweging 5.5. van de uitspraak volgt dat geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn van Dublinclaimanten die slachtoffer zijn geworden van pushbacks. De theoretische mogelijkheid dat deze situatie zich voordoet, is onvoldoende om te spreken van een reëel risico op ernstige schade. De enkele situatie dat in de uitspraak van 21 oktober 2024 is geoordeeld dat getwijfeld kan worden aan de Afdelingsuitspraak, is onvoldoende om daarin mee te gaan.
8. De informatie opgenomen in de UPdate van VluchtelingenWerk Nederland van 31 oktober 2024 heeft de Afdeling ook reeds betrokken in de uitspraak van 9 oktober 2024. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraken.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ook met zijn verklaringen over wat hij zelf in Kroatië heeft meegemaakt niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest [9] en artikel 3 van het EVRM [10] strijdige behandeling. De verklaringen van eiser over de door hem ervaren slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten gaan namelijk over de wijze waarop hij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. [11] Over dit laatste kan eiser ook niet verklaren, nu hij niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Kroatië. Eiser heeft verder dus niet met landeninformatie onderbouwd dat Dublinclaimanten, die gereguleerd op het vliegveld worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten, na overdracht aan Kroatië een risico lopen om in eenzelfde situatie terecht te komen als eiser eerder in Kroatië heeft meegemaakt aan de grens met Kroatië.
10. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Centre for Peace Studies.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
11.Zie de Afdelingsuitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, en punt 64 van het arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.