ECLI:NL:RBDHA:2024:18991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
NL24.35077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.35078, waarop bij afzonderlijke uitspraak wordt beslist.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat de minister een asielaanvraag niet in behandeling neemt als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan, dat door Zwitserland is aanvaard.

De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te worden aangemerkt als een beroepsgrond. Eiser stelt dat hij in Zwitserland niet de adequate opvang heeft gekregen en dat hij onvoldoende is ondersteund in de asielprocedure. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland, die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was tot nader onderzoek en dat de beschikking op deze punten afdoende is gemotiveerd. Het beroep is ongegrond en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35077

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] .
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek van eiser een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.35078. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
Herhaling en inlassing zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiseres in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens haar niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Kan de minister ten aanzien van Zwitserland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Zwitserland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is van oordeel dat hij in Zwitserland niet de adequate opvang heeft gekregen die hij mocht verwachten en dat hij onvoldoende is ondersteund en begeleid in de asielprocedure. Zo heeft eiser niet de vereiste medische zorg gekregen en is ondanks zijn slechte gezondheid besloten dat hij dient terug te keren naar het land van herkomst. Het gebrek aan toegang tot specialistische medische hulp, evenals het gegeven dat de asielprocedure in Zwitserland niet aan de internationale standaarden voldoet, blijkt volgens eiser ook uit het AIDA rapport over Zwitsersland 2023 (update).
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van uit mag gaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [5]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om zodanige tekortkomingen aannemelijk te maken. Alhoewel kan worden aangenomen dat de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Zwitserland onder druk staan, is niet gebleken van problemen die dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Zwitserland op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De stelling dat de asielprocedure – en dan met name het hoger beroep – niet aan de standaarden voldoet is enkel onderbouwd met een citaat uit het AIDA-rapport zonder dat duidelijk is gemaakt waar dit citaat in het rapport staat zodat de context van het aangehaalde citaat ontbreekt. Los daarvan blijkt uit dat citaat ook niet dat er voor eiser een reëel risico als hiervoor bedoeld bestaat. Voor zover eiser meent dat er geen of ontoereikende opvang voor hem zal zijn of de procedure in hoger beroep niet voldoet aan de standaarden die daarvoor gelden, dient hij hierover te klagen bij de Zwitserse autoriteiten dan wel in de hoger beroepsprocedure. Niet aannemelijk is gemaakt dat de Zwitserse (hogere) autoriteiten zich jegens eiser persoonlijk niet aan internationale verdragsverplichtingen hebben gehouden en zullen houden. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de minister. De beschikking is op deze punten afdoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.