In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon. De maatregel was opgelegd op 8 november 2024, maar werd door de minister op 9 november 2024 opgeheven vanwege een computerstoring die leidde tot een gebrek aan motivering. Echter, op dezelfde grondslag werd een nieuwe maatregel opgelegd, waartegen de eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 18 november 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank heeft zich in haar overwegingen gericht op de vraag of de schottentheorie van toepassing was, die stelt dat de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel doorwerkt in een nieuwe maatregel. De rechtbank concludeert dat de schottentheorie niet van toepassing is, omdat de oorspronkelijke maatregel niet rechtsgeldig was opgeheven en de nieuwe maatregel feitelijk dezelfde maatregel betreft. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring van 8 november 2024 onrechtmatig is, omdat de motivering van de gronden ontbrak. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 november 2024. Tevens kent de rechtbank een schadevergoeding toe aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.