ECLI:NL:RBDHA:2024:19069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.44048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met toepassing van schottentheorie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon. De maatregel was opgelegd op 8 november 2024, maar werd door de minister op 9 november 2024 opgeheven vanwege een computerstoring die leidde tot een gebrek aan motivering. Echter, op dezelfde grondslag werd een nieuwe maatregel opgelegd, waartegen de eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 18 november 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft zich in haar overwegingen gericht op de vraag of de schottentheorie van toepassing was, die stelt dat de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel doorwerkt in een nieuwe maatregel. De rechtbank concludeert dat de schottentheorie niet van toepassing is, omdat de oorspronkelijke maatregel niet rechtsgeldig was opgeheven en de nieuwe maatregel feitelijk dezelfde maatregel betreft. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring van 8 november 2024 onrechtmatig is, omdat de motivering van de gronden ontbrak. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 november 2024. Tevens kent de rechtbank een schadevergoeding toe aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44048
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Jankie),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: M.H.S. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
2. De maatregel die voorligt is opgelegd op 8 november 2024. Deze maatregel is - naar de minister stelt - opgeheven op 9 november 2024, omdat vanwege een computerstoring de feitelijke gronden niet zijn gemotiveerd. Op diezelfde dag is een nieuwe maatregel opgelegd op dezelfde grondslag. Tegen die tweede maatregel is ook beroep ingesteld, dat bij de rechtbank is ingeschreven onder nummer NL24.44049. Dat beroep is vandaag in een aparte uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.

Schottentheorie

3. Tijdens de zitting heeft de rechtbank ambtshalve aan de orde gesteld of de schottentheorie in dit geval al dan niet opgaat nu het een maatregel betreft op dezelfde grondslag. Partijen hebben zich daarover op zitting uitgelaten. De minister stelt dat de schottentheorie niet van toepassing is en dat er sowieso geen sprake is van doorwerking,
omdat het in feite dezelfde maatregel is. Eiser stelt dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel moet doorwerken in de tweede maatregel.
4. De rechtbank stelt voorop dat de "schottentheorie" met betrekking tot de doorwerking van de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel in de nieuw opgelegde maatregel in dit geval niet van toepassing is. Die jurisprudentie ziet op het geval de oorspronkelijke grondslag onjuist is gebleken of geworden.1 Dat is hier niet aan de orde. Het gaat hier namelijk niet om een omzetting van de maatregel naar een nieuwe grondslag, maar de vraag of een nieuwe maatregel op dezelfde grondslag kon worden opgelegd nadat de eerste maatregel onrechtmatig is gebleken.

Meerdere maatregelen?

5. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er überhaupt sprake is van twee afzonderlijke maatregelen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Hoewel de minister meent de oorspronkelijke maatregel te hebben opgeheven en een nieuwe maatregel te hebben opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat die opheffing en de nieuwe maatregel van 9 november 2024 zonder rechtsgevolg zijn geweest. Eiser is namelijk in bewaring gebleven op dezelfde grondslag. De minister heeft tijdens de zitting ook gezegd dat het in feite dezelfde maatregel betreft. Dat betekent dat de maatregel van bewaring die is opgelegd op 8 november 2024 doorloopt. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen die maatregel ook in dat verband.

Rechtmatigheid maatregel

6. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft geoordeeld moet de vrijheidsontnemende maatregel kenbaar worden gemotiveerd en mag die motivering niet later alsnog worden aangevuld.2
7. Het is niet in geding dat in de oorspronkelijke maatregel van 8 november 2024 de feitelijke gronden niet zijn gemotiveerd en dat dit wel had gemoeten. Zoals uit de genoemde jurisprudentie blijkt kan verweerder dit gebrek ook niet herstellen door die motivering later aan te vullen. Dat is in feite wel wat in dit geval is gebeurd. De "nieuwe" maatregel van 9 november 2024 betreft immers dezelfde grondslag en dezelfde gronden. De minister heeft tijdens de zitting ook gezegd dat het in feite dezelfde maatregel is. De door de minister voorgestane handelswijze zou betekenen dat de minister telkens als sprake is van een onrechtmatigheid in de maatregel, deze onrechtmatigheid eenvoudig kan herstellen door de onrechtmatige maatregel op te heffen en een nieuwe maatregel op te heffen. Die handelswijze verdraagt zich juist niet met rechtsoverweging 45 van het arrest Mahdi3 en artikel 9, tweede lid, van de Opvangrichtlijn (zoals hier aan de orde). De handelswijze verdraagt zich evenmin met artikel 9, derde lid, van de Opvangrichtlijn, waaruit volgt dat iemand onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld, indien na toetsing blijkt van een onrechtmatigheid.
1. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:2005 en CLII:NL:RVS:2018:67.
3 ECLI:EU:C:2014:1320.
Conclusie
8. Uit het hierboven overwogen volgt dat de oorspronkelijke maatregel van 8 november 2024 niet is opgeheven, maar doorloopt. Deze maatregel is van aanvang af onrechtmatig, omdat de motivering van de gronden ontbreekt. Wat eiser verder heeft aangevoerd, bespreekt de rechtbank niet, omdat de maatregel al van aanvang af onrechtmatig is. Het beroep is gegrond.
9. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 november 2024.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 november 2024;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op 19 november 2024.
19 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.