ECLI:NL:RBDHA:2024:19094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.16816 en 24.16817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvragen op grond van artikel 8 EVRM wegens onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 november 2024, zijn de mvv-aanvragen van eisers, ouders van referent, afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent niet aannemelijk is gemaakt. Eisers, die de Jemenitische nationaliteit hebben, beogen naar Nederland te komen om bij hun meerderjarige zoon te verblijven. De minister heeft de aanvragen afgewezen op basis van het ontbreken van originele documenten die de familierechtelijke relatie zouden aantonen. De rechtbank stelt vast dat er enkel kopieën zijn overgelegd, waardoor de echtheid van de documenten niet kan worden onderzocht. De rechtbank concludeert dat de minister de overgelegde documenten voldoende in zijn beoordeling heeft betrokken en dat de afwijzing van de aanvragen terecht is.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij niet met zijn ouders in gezinsverband samenleeft en niet financieel van hen afhankelijk is. De rechtbank wijst erop dat de minister niet ten onrechte heeft afgezien van DNA-onderzoek, aangezien de feitelijke gezinsband reeds verbroken is. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen van eisers ongegrond zijn, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvragen in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16816 en NL24.16817

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2], V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] , eisers (gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. S.J.R.R Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘familie en gezin’ bij [referent] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvragen met het besluit van 27 januari 2022 afgewezen omdat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. Met het bestreden besluit van
19 maart 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de ministers. Eisers en referent waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Eisers zijn de ouders van referent en beogen naar Nederland te komen om bij referent, hun meerderjarige zoon, te verblijven. Allen hebben de Jemenitische nationaliteit.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de familierechtelijke relatie aannemelijk gemaakt?
5. Eisers voeren aan dat zij middels de verklaringen van referent en de overgelegde stukken naar vermogen hun familierechtelijke relatie hebben aangetoond. Eisers hebben kopieën van de huwelijksakte, het familieboekje en de huwelijksverklaring opgestuurd. Daarnaast zijn er foto’s van het gezin overgelegd. De originele documenten zijn niet opgestuurd. Eisers verklaren hierover dat hun woning vanwege de burgeroorlog in Jemen verwoest is en dat stukken met de post versturen zeer moeilijk is. De post in Jemen functioneert niet. Een betrouwbaar persoon zou ingeschakeld moeten worden die met de stukken naar Saoedi-Arabië reist opdat vanuit dit land de postverzending naar Nederland kan plaatsvinden. Hieraan zijn allerlei risico’s verbonden. Eisers hebben tevergeefs geprobeerd de originele documenten hier naartoe te krijgen.
6. In Werkinstructie 2020/16 (WI) staat onder meer dat de familierechtelijke relatie in beginsel wordt aangetoond door het overleggen van een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont; een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont en een document dat de familierechtelijke relatie tussen kind en de ouders aantoont. Als de vreemdeling deze documenten niet kan overleggen, moet hij of de referent de redenen hiervan kenbaar maken. Daarnaast moet de vreemdeling zoveel mogelijk andere bewijsmiddelen overleggen. Dit kunnen andere, niet- officiële, indicatieve bewijsmiddelen zijn.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent niet aannemelijk is gemaakt. Er zijn immers slechts kopieën en geen originele documenten overgelegd, waardoor onderzoek naar de echtheid van de documenten niet mogelijk is. De overgelegde kopieën en de foto’s betreffen indicatieve documenten met een zekere bewijswaarde die bij de beoordeling van de familierechtelijke relatie moeten worden betrokken. Uit het arrest E van het Hof van Justitie van 13 maart 20192 volgt dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag tot gezinshereniging alle aangevoerde feiten en omstandigheden moet betrekken en een individuele beoordeling moet maken. De minister mag de aanvraag niet slechts afwijzen in verband met het ontbreken van officiële documenten, maar moet ook
onofficiële documenten bij de beoordeling betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de overgelegde documenten voldoende in zijn beoordeling betrokken. Het standpunt van de minister dat eisers onvoldoende aangetoond hebben wat zij of referent allemaal gedaan hebben om aan de gevraagde documenten te komen en waarom dit niet is gelukt, kan de rechtbank ook volgen. De stelling van eisers dat het vanwege de situatie in Jemen en hun verwoeste woning moeilijk is om de documenten op te sturen en dat de post niet zou functioneren, is niet nader onderbouwd.
Had de minister DNA-onderzoek moeten doen?
8. Eisers voeren ook aan dat de minister ten onrechte geen DNA-onderzoek gedaan heeft om de familierechtelijke relatie tussen referent en zijn ouders aan te tonen. Eisers doen een beroep op bewijsnood vanwege de oorlogssituatie in Jemen.
2 Hof van Justitie van de Europese Unie, 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192.
9. De minister stelt zich op het standpunt dat in dit geval is afgezien van DNA- onderzoek, omdat de feitelijke gezinsband reeds verbroken is en DNA-onderzoek daarom niet zou leiden tot een ander besluit. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de feitelijke gezinsband nog in stand is, voordat een oordeel kan worden gegeven over het uitvoeren van DNA-onderzoek. Daartoe bespreekt de rechtbank eerst of referent onder het jongvolwassenenbeleid valt of dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. De rechtbank zal daarna ingaan op de vraag of de minister DNA-onderzoek heeft mogen weigeren.

Valt referent onder het jongvolwassenenbeleid?

10. Eisers betogen dat het jongvolwassenbeleid op referent van toepassing is.
11. Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc volgt dat voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen een meerderjarig kind en zijn ouders in beginsel sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het jongvolwassenenbeleid van de minister vormt hierop een uitzondering. Volgens dat beleid neemt de minister uitsluitend familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van
het EVRM tussen een meerderjarig kind en zijn ouders aan, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
12. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 29 mei 20243 volgt dat de vier voorwaarden van het jongvolwassenbeleid cumulatief zijn. Dat betekent dat als referent niet voldoet aan één van deze voorwaarden, hij niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. Uit de uitspraak volgt verder dat de minister bij de beoordeling van de vier vereisten uit het jongvolwassenbeleid ook overige omstandigheden mee mag wegen in het licht van de vraag of een kind na het bereiken van de meerderjarige leeftijd feitelijk is blijven behoren tot het gezin van ouders. De minister mag zogenoemde contra-indicaties tegenwerpen. Dit zijn omstandigheden na het vertrek van referent uit zijn land van herkomst die erop wijzen dat geen of niet langer familie- of gezinsleven bestaat indien zich geen bijkomende elementen van afhankelijkheid voordoen. Ook bij het tegenwerpen van dit soort omstandigheden moet de minister deugdelijk gemotiveerd ingaan op overige individuele omstandigheden van de betrokkenen die daarmee verband houden. Hij mag een zogenoemde contra-indicatie niet tegenwerpen als die contra-indicatie alleen het gevolg is van een vluchtsituatie. Niet in geschil is dat referent ten tijde van de aanvraag jongvolwassene was (24 jaar oud) en dat hij geen zelfstandig gezin heeft gevormd. In geschil is of referent al dan niet in zijn eigen onderhoud voorziet en of hij in gezinsband met eisers samenleeft.
12. Eisers voeren ten eerste aan dat de minister zich voor een belangrijk deel laat leiden door gebeurtenissen gelegen na het peilmoment. Daarnaast heeft de minister de aanvraag lang, ongeveer anderhalf jaar, laten liggen voordat er een beslissing werd genomen. Eisers stellen dat zij op deze wijze ten onrechte benadeeld worden.
3 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145, r.o.
8.1.
en 8.2.
14. Eisers stellen zich daarnaast op het standpunt dat de gezinsband tussen eisers en referent nooit verbroken is en dat deze nog steeds in stand is. Eisers en referent hebben in Jemen altijd samengewoond. Het vertrek van referent naar China was tijdelijk en zag uitsluitend op het volgen van een studie daar. Het was de bedoeling dat referent na zijn studie zou terugkeren naar zijn ouders. Vanwege de gevaarlijke situatie in Jemen kon dat niet. Gedurende zijn studie werd het gezinsleven middels de moderne communicatiemiddelen voortgezet. Referent was een uit huis wonend, studerend kind, en was volledig afhankelijk van zijn ouders.
14. Ten aanzien van de vraag of referent al dan niet in zijn eigen onderhoud voorziet voeren eisers aan dat referent nog niet erin slaagt om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Referent studeert nog, heeft bijbaantjes en krijgt op dit moment een uitkering. Hij werd altijd financieel onderhouden door zijn ouders. Zijn studie en het levensonderhoud werden volledig door ouders betaald. Vanwege de oorlog in Jemen zijn eisers in grote problemen gekomen. Inmiddels zijn eisers niet meer zelf in staat om de financiële lasten voor hun rekening te nemen. Zij zijn op dit moment geheel afhankelijk van referent.
14. De rechtbank stelt ten eerste vast dat uit de eerder genoemde overzichtsuitspraak van de Afdeling blijkt dat omstandigheden die zich na de inreis van referent hebben voorgedaan, mogen worden meegenomen bij de beoordeling of familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. De minister heeft de gebeurtenissen van na het peilmoment dus mogen meewegen.
14. De rechtbank oordeelt ten tweede dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat uit de verklaringen en alle feiten en omstandigheden blijkt dat referent niet meer met zijn ouders in gezinsband samenleeft. De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken. De minister heeft meegewogen dat referent en zijn ouders altijd hebben samengewoond, maar dat zij inmiddels al zeven jaar feitelijk niet meer samenwonen. Dat referent in China is gaan studeren, is een keuze die het gezin gezamenlijk en vrijwillig gemaakt heeft. Referent heeft vervolgens een grote mate van zelfstandigheid ontwikkeld en is niet langer afhankelijk van zijn ouders.
14. Daarnaast voert de minister terecht aan dat bij het jongvolwassenenbeleid afhankelijkheid van de jongvolwassene bij zijn ouders centraal staat en dat in dit geval juist de ouders vanwege de situatie in Jemen afhankelijk zijn van de jongvolwassene. Dit hebben eisers niet betwist. De minister heeft in zijn standpunt betrokken dat referent sinds hij in Nederland woont geld verdient met bijbaantjes en een uitkering ontvangt. Referent voorziet dus niet geheel in zijn eigen onderhoud, maar hij is ook niet financieel afhankelijk van zijn ouders. Daarnaast heeft de minister terecht meegewogen dat eisers geen documenten hebben overlegd die de financiële afhankelijkheid tussen referent en eisers aantonen. Eisers stellen wel dat referent tijdens zijn studie in China financieel van hen afhankelijk was, maar zij hebben daarvan geen enkel document overgelegd. Van eisers mag verwacht worden dat ze die financiële afhankelijkheid met documenten kunnen onderbouwen, ofwel kunnen verklaren waarom er geen bewijsmateriaal beschikbaar is. Het enkele standpunt van eisers dat de financiële afhankelijkheid tijdens de studie voor de hand ligt, heeft de minister terecht onvoldoende geacht.
19. De rechtbank oordeelt dat het tijdsverloop in deze procedure niet tot een ander oordeel leidt. Dat de omstandigheden veranderen en referent met de tijd zelfstandiger is geworden, neemt niet weg dat referent ervoor gekozen heeft om in China te gaan studeren, en dat hij al langere tijd niet meer met zijn ouders samenleeft.
20. De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, aangezien hij niet met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft en niet financieel van hen afhankelijk is.
Zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid?
21. Eisers betogen dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen hen en referent. Eisers wijzen erop dat ze in Jemen geen goede toegang hebben tot medische voorzieningen. De medicatie van met name vader is vaak niet beschikbaar. Daarnaast woedt er een burgeroorlog en wonen eisers in een verwoest huis. De zus, oom en neven van referent trachten te helpen, maar die verkeren zelf ook in een moeilijke situatie. Eisers zijn door de algehele situatie in Jemen afhankelijk van referent, die in Nederland woont. Daarnaast is er ook sprake van onderlinge emotionele afhankelijkheid tussen de gezinsleden. Referent kan zijn ouders niet voldoende ondersteunen op afstand.
21. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan tussen eisers en referent. De minister voert aan dat de medische omstandigheden niet onderbouwd zijn met bewijsstukken. Vader zou met diabetes, hart- en vaatziekten en hypertensie kampen. Deze diagnoses moeten bij een ziekenhuis of in elk geval door een arts zijn gesteld. Verder is niet gespecificeerd van wat voor medicatie vader afhankelijk is. De rechtbank kan, net als de minister, niet volgen waarom deze omstandigheden niet met documenten onderbouwd zijn. Eisers hebben geen verklaring gegeven voor het ontbreken van bewijsmateriaal. Ook de financiële afhankelijkheid is niet met documenten aangetoond. Niet is gebleken dat eisers exclusief afhankelijk zijn van referent, nu andere familieleden hen ook hulp kunnen bieden. Bovendien is niet gebleken waarom emotionele steun niet mogelijk is op afstand, nu zij al sinds 2017 van elkaar gescheiden wonen. De emotionele afhankelijkheid tussen de gezinsleden is door de minister bij de beoordeling betrokken maar deze overstijgt niet de gebruikelijke banden tussen ouders en kinderen.
Had de minister gezien het voorgaande DNA-onderzoek moeten doen?
23. De minister heeft zich gezien het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van DNA-onderzoek, omdat de feitelijke gezinsband reeds verbroken is en er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. DNA- onderzoek zou in dit geval niet leiden tot een ander besluit. De minister heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank kunnen afzien van het aanbieden van DNA-onderzoek.
Heeft de minister de belangenafweging in het nadeel van eisers mogen laten uitvallen?
24. Gelet op wat de Afdeling in de uitspraak van 27 maart 2024 heeft overwogen, gaat de rechtbank niet in op de door de minister gemaakte belangenafweging.4 De minister heeft zich in deze zaak deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eisers en referent geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die
4 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187,
r.o. 2.
beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken. De vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden, behoeft daarom geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

25. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.M. van de Wijdeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.