ECLI:NL:RBDHA:2024:19180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.39352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, is van mening dat Duitsland niet voldoet aan de verdragsverplichtingen en dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 19 november 2024. De minister heeft de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland in haar specifieke geval de verdragsverplichtingen niet nakomt en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van eiseres en haar kinderen niet leiden tot een ander besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, wat betekent dat eiseres en haar kinderen moeten worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank kent eiseres een vergoeding van de proceskosten toe, vastgesteld op € 1750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39352

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen,
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Daarnaast heeft de minister erop gewezen dat het besluit ook een overdrachtsbesluit is. Dat betekent dat eiseres tot aan de overdracht aan Duitsland rechtmatig in Nederland verblijft.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.39353), op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
6. Eiseres voert aan dat Duitsland zich niet houdt aan verschillende asielrichtlijnen, zoals blijkt uit het AIDA-rapport. Eiseres stelt dat niet van haar kan worden verwacht dat zij zich daarover beklaagt bij de Duitse autoriteiten, omdat zij daar niet de financiële middelen voor heeft en zij in Duitsland geen rechtsbijstand krijgt. Ook moet, volgens eiseres, de vraag worden gesteld in hoeverre sprake zou zijn van een effectieve klachtprocedure. De minister stelt immers dat eiseres zich moet beklagen bij dezelfde instantie die deze situatie in het leven heeft geroepen en volgens het AIDA-rapport in stand houdt. Verder wijst eiseres erop dat men tijdens de asielprocedure in Duitsland vaak niet door een tolk wordt bijgestaan. Dat komt ook overeen met het AIDA-rapport van 8 april 2022 en wordt bevestigd in de AIDA-update van 6 april 2023. Deze gang van zaken is volgens eiseres in strijd met artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn en ook met artikel 13 van het EVRM. [2]
7. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat uit mag worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid haalt, zoals bedoeld in het arrest Jawo. [3] Uit de AIDA-rapporten blijkt niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland en daaruit blijkt ook niet dat de omstandigheden voor Dublinterugkeerders zo slecht zijn dat zij niet naar Duitsland terug zouden mogen. Dat Duitsland geen gratis rechtsbijstand verleent, is volgens de minister geen schending van de Procedurerichtlijn. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat er in Duitsland vaak geen tolk wordt gebruikt. De minister heeft er daarnaast op gewezen dat Duitsland met het claimakkoord heeft aangegeven de aanvraag in behandeling te nemen overeenkomstig de asielrichtlijnen. Concluderend heeft de minister gesteld dat het aan eiseres is om bij voorkomende problemen te klagen bij de (hogere) autoriteiten en instanties in Duitsland en dat niet is gebleken dat voor eiseres die mogelijkheid niet bestaat.
8. De minister mag in beginsel ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiseres aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest [5] en artikel 3 van het EVRM, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
8.1.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland in het algemeen of in haar specifieke geval de verdragsverplichtingen niet nakomt en dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In het bestreden besluit heeft de minister toereikend gemotiveerd dat eiseres met de door haar aangehaalde AIDA-rapporten niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Het betoog van eiseres dat Duitsland handelt in strijd met de asielrichtlijnen, moet namelijk worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich bij voorkomende problemen in Duitsland (zoals het niet verkrijgen van rechtsbijstand of het gebrek aan een tolk) niet doeltreffend kan beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Dat eiseres mogelijk geen rechtsbijstand krijgt in Duitsland en onvoldoende financiële middelen heeft, maakt niet dat het voor haar onmogelijk of bij voorbaat zinloos is om te klagen bij de Duitse autoriteiten en instanties. Eiseres heeft namelijk niet toegelicht wat de kosten zijn van een dergelijke procedure en ook niet dat zij daarbij geen beroep kan doen op andere hulpinstanties.
8.2.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister in het besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat eiseres persoonlijk na overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de belangen van de kinderen voldoende bij het besluit betrokken?
9. Eiseres wijst erop dat in het besluit is overwogen dat er een belangenafweging is gemaakt, waarbij de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet tot een dusdanig onevenredig nadeel leiden dat zij moet worden opgenomen in de nationale procedure in Nederland. Die belangenafweging is echter niet inzichtelijk gemaakt in het besluit. Daardoor is niet duidelijk op welke wijze de belangen van eiseres en haar kinderen zijn gewogen, zoals bedoeld in artikel 3 van het IVRK. [6] Dit leidt tot een onvoldoende gemotiveerde belangenafweging en ook tot onzorgvuldige besluitvorming. Eiseres concludeert dat Nederland de behandeling van haar asielaanvraag aan zich moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Dat later nog een aanvullend besluit is genomen, maakt dat volgens eiseres niet anders. Daarmee zijn de belangen van de kinderen alsnog geen eerste overweging geweest.
10. De minister heeft in het besluit van 9 oktober 2024 overwogen dat de waarborgen die voortkomen uit het IVRK, opgenomen zijn in de Dublinverordening. Volgens de minister is een belangenafweging gemaakt, waaruit blijkt dat de overdracht aan Duitsland niet zal leiden tot een dusdanig onevenredig nadeel voor eiseres dat zij moet worden opgenomen in de nationale procedure. De medische klachten van eiseres’ kind maken dat niet anders, omdat geen medische stukken zijn overgelegd. Er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiseres dan wel haar kinderen te behandelen. De minister heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat in eiseres haar geval geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11. De minister heeft een aanvullend besluit genomen op 12 november 2024. Daarin heeft de minister overwogen dat rekening is gehouden met de factoren zoals genoemd in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening en het Informatiebericht (IB) 2022/77. De situatie van eiseres’ minderjarige kinderen is volgens de minister onlosmakelijk verbonden met haar eigen situatie. Daarom valt de situatie van de minderjarige kinderen in beginsel onder de verantwoordelijkheid van Duitsland. Dit moet wel in het belang van het kind zijn, maar de minister heeft overwogen dat het in principe altijd in het belang van de minderjarige is om bij diens ouder te blijven. Eiseres heeft daarnaast de gelegenheid gehad om relevante factoren die betrekking hebben op haar kinderen naar voren te brengen. Dat ligt ook op haar weg als ouder van haar kinderen. Eiseres heeft echter alleen verklaard dat haar jongste kind medische problemen heeft en dat zij daarvan medische documenten heeft. De medische situatie is echter niet onderbouwd. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat zij in Duitsland geen toegang tot medische zorg kunnen krijgen of dat haar kinderen in Duitsland niet passend kunnen worden behandeld. Er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om het kind te behandelen. Eiseres heeft geen andere bezwaren van haarzelf en haar kinderen tegen overdracht aan Duitsland kenbaar gemaakt. Eiseres heeft dus volgens de minister geen omstandigheden naar voren gebracht die ertoe leiden dat het in haar belang en dat van haar kinderen is om in Nederland te blijven en ook is niet gebleken dat eiseres en haar kinderen door overdracht aan Duitsland in een onveilige situatie terecht zullen komen.
12. De rechtbank stelt vast dat de minister met het aanvullende besluit een nadere motivering heeft gegeven. Het aanvullende besluit bevat dus een wijziging van het bestreden besluit. Nu het aanvullende besluit niet tegemoet komt aan de bezwaren van eiseres, is het beroep van eiseres mede gericht tegen dit besluit. [7] De rechtbank zal dit besluit daarom bij de beoordeling betrekken.
12.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister in het besluit van 9 oktober 2024 geen deugdelijke motivering heeft gegeven voor de belangenafweging die is gemaakt in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Zoals eiseres terecht heeft aangevoerd, dienen de belangen van de kinderen voorop te staan. [8] In het besluit van 9 oktober 2024 is weliswaar overwogen dat een belangenafweging is gemaakt en dat die in het nadeel van eiseres en haar kinderen uitvalt, maar eiseres heeft terecht aangevoerd dat niet inzichtelijk is welke belangen tegen elkaar zijn afgewogen en waarom die afweging tot de uitkomst leidt dat overdracht niet onevenredig is. In IB 2022/77 staat daarover ook dat uitdrukkelijk en gemotiveerd in moet worden gegaan op de belangen van de kinderen zoals genoemd in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening, waaronder het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind, diens veiligheid en de standpunten van het kind, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. Hoewel de kinderen in het besluit zijn genoemd en de minister heeft overwogen dat de niet onderbouwde medische problemen van eiseres’ dochter niet leiden tot een onevenredige situatie, heeft de minister daarmee niet deugdelijk gemotiveerd wat voor belangen de drie minderjarige kinderen van eiseres hebben en waarom die belangen niet leiden tot een ander besluit. Dat betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek en het besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.2.
De rechtbank volgt de minister niet in zijn betoog op de zitting dat het aanvullende besluit op grond van artikel 6:19 van de Awb onderdeel uitmaakt van de besluitvorming. Uit dat artikel blijkt weliswaar dat het beroep van rechtswege betrekking heeft op een besluit tot wijziging van het bestreden besluit, maar daaruit volgt niet dat het aanvullende besluit moet worden gezien als onderdeel van het bestreden besluit. In die situatie zou ieder gebrek in een besluit immers zonder consequenties gerepareerd kunnen worden met een aanvullend besluit.
12.3.
Met het aanvullende besluit van 12 november 2024 heeft de minister echter wel deugdelijk gemotiveerd waarom de belangen van eiseres en haar minderjarige kinderen er niet toe leiden dat Nederland de asielaanvraag van eiseres aan zich moet trekken. In dat besluit zijn expliciet de relevante belangen van de minderjarige kinderen genoemd en gewogen. De minister heeft erop gewezen dat het in principe altijd in het belang van de kinderen is om bij de ouder te blijven, waardoor het in dit geval in het belang van de kinderen is om met hun moeder aan Duitsland te worden overgedragen. De minister heeft wederom overwogen dat de medische situatie van het kind niet is onderbouwd en daarnaast is niet onderbouwd dat het voor haar kind beter zou zijn om in Nederland te worden behandeld. Daarnaast heeft de minister kenbaar rekening gehouden met de situatie in Duitsland voor eiseres en haar kinderen, door erop te wijzen dat niet is gebleken dat zij na overdracht in een onveilige situatie terecht zullen komen. Eiseres heeft verder niet geconcretiseerd of onderbouwd wat de belangen van haar kinderen zijn en waarom het voor hen beter zou zijn om in Nederland te blijven. De rechtbank stelt vast dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld om die belangen naar voren te brengen. De minister heeft daarom in het aanvullende besluit de belangen van de kinderen voldoende betrokken en gewogen. De stelling van eiseres ter zitting dat ook een van haar andere kinderen medische problemen heeft leidt niet tot een ander oordeel, omdat ook deze stelling niet is onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft geconcludeerd dat geen toepassing hoeft te worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft met het aanvullend besluit het motiveringsgebrek hersteld en de rechtbank zal de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten. [9]

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet met de door de minister gegeven aanvullende motivering aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dat betekent dat eiseres en haar kinderen alsnog moeten worden overgedragen aan Duitsland.
14. Omdat de beroepsgrond dat het besluit ondeugdelijk gemotiveerd tot stand is gekomen slaagt en de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand laat, heeft eiseres recht op vergoeding van de proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen.
15. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Hof van Justitie 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.De Afdeling heeft dit recent bevestigd in de uitspraak van 11 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3661).
5.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Verdrag inzake de rechten van het kind.
7.Dit staat in artikel 6:19 van de Awb.
8.Dit staat ook in punt 13 van de considerans van de Dublinverordening. De belangen van het kind zijn uitgewerkt in artikel 6 van de Dublinverordening.
9.Dit gebeurt op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb