ECLI:NL:RBDHA:2024:19251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
NL24.32517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 21 november 2024 in een beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had eerder, op 8 februari 2024, een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de rechtbank de minister een beslistermijn van acht weken oplegde. Indien er nader onderzoek nodig was, moest er binnen twintig weken een besluit worden genomen. Eiseres heeft op 18 augustus 2024 opnieuw beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig had beslist op haar aanvraag. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzoek kennelijk gegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn die aan de minister was gesteld, was verstreken en dat de minister op 22 oktober 2024 alsnog een besluit had genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2024 kennelijk ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en heeft bepaald dat de minister het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32517

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
mede namens de minderjarige kinderen:

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Overwegingen

1. In een eerdere procedure heeft deze rechtbank en zittingsplaats, bij uitspraak van
8 februari 2024 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien binnen deze termijn van acht weken zou blijken dat nader onderzoek zou moeten plaatsvinden, oordeelde de rechtbank dat binnen twintig weken een besluit bekend moest worden gemaakt. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,- .
2. Op 18 augustus 2024 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
3. Omdat het verzoek als kennelijk gegrond wordt toegewezen, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
7. In de uitspraak van 8 februari 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de minister het besluit bekend had moeten maken. Indien de minister binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eiseres twintig weken omvatte. De rechtbank stelt vast dat de door de rechtbank gestelde termijn is verstreken.
8. Op 22 oktober 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiseres. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform 8:55d, van de Awb te bepalen dat de minister alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid van de Awb. Hetgeen door eiseres in de beroepsgronden is aangevoerd, treft geen doel. Het beroep is daarom, voor zover het betrekking heeft op het besluit van 22 oktober 2024, kennelijk ongegrond.
10. De rechtbank stelt vast dat de minister eerst nadat opnieuw beroep was ingesteld tegen het niet tijdig beslissen alsnog heeft beslist op de aanvraag van eiseres. Om die reden veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 22 oktober 2024, ongegrond;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.