uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42386
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 oktober 2024 om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat de minister vindt dat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van de minister was aanwezig op de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Verzoek aanhouding/heropening onderzoek
2. De gemachtigde van eiser heeft op de dag van de zitting rond 10:30 uur de rechtbank laten weten dat de gemachtigde van eiser niet ter zitting zou verschijnen wegens ziekte. De rechtbank heeft voor het sluiten van het onderzoek op de zitting nogmaals gebeld met de secretaresse van eisers gemachtigde om te vragen of eiser nog zou verschijnen. De secretaresse heeft dit nagevraagd en de rechtbank vervolgens laten weten dat ook eiser niet ter zitting zou verschijnen. De gemachtigde heeft op deze momenten geen verzoek gedaan om aanhouding van de zaak. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, aansluitend op de daarvoor geplande zaken. Om 11:20 uur heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting gesloten. De gemachtigde van eiser heeft later, om 11:30 uur, via het digitale systeem een verzoek tot aanhouding gedaan.
3. Aangezien de rechtbank het onderzoek al heeft gesloten, vat de rechtbank dit aanhoudingsverzoek op als verzoek om heropening van het onderzoek. De rechtbank wijst dit verzoek af. De gemachtigde van eiser heeft in de ochtend telefonisch enkel doorgegeven dat hij niet zou verschijnen op de zitting. Hij had bij die telefonische afmelding een verzoek tot aanhouding kunnen doen, maar heeft dit niet gedaan. Ook tijdens het telefonisch contact met zijn secretaresse tijdens de zitting is niet verzocht om aanhouding. Het verzoek tot
aanhouding is alleen op een later moment via het digitale dossier ingediend en door de rechtbank ontvangen ná het sluiten van het onderzoek ter zitting. Gelet op deze gang van zaken, ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en tot het organiseren van een nadere behandeling ter zitting.
Buiten behandeling stellen van asielaanvraag
4. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De algemene stelling van eiser in beroep dat wat namens hem in de zienswijze is opgenomen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister op
de zienswijze volgens hem niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
Indirect refoulement
7. Eisers beroep komt erop neer dat de rechtbank moet toetsen aan indirect refoulement en dan tot de conclusie moet komen dat overdracht aan Zweden in zijn geval leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Eiser is in Zweden uitgeprocedeerd en dat betekent dat hij na overdracht direct naar Syrië wordt teruggestuurd. Dit leidt tot schending van bovengenoemde artikelen, omdat eiser vluchteling is. Anders dan de minister, vindt eiser dat voor een dergelijke toets wél ruimte is in deze Dublinprocedure. De uitspraak van het Hof van Justitie (Hof) van 30 november 20231 is namelijk niet op hem van toepassing, aangezien het in die uitspraak enkel ging over een verschil in beschermingsbeleid. In het geval van eiser gaat het om de toets aan vluchtelingschap. Daar komt bij dat het simplistisch is om te zeggen dat, enkel wanneer sprake is van fundamentele systeemfouten, er getoetst kan worden aan indirect refoulement. Dit doet geen recht aan het absolute karakter van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hem ook een direct beroep op grond van artikel 3 van het EVRM toekomt en de rechtbank in ieder geval dat moet beoordelen. Eiser verzoekt de rechtbank tot slot om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.
8. De rechtbank overweegt dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 zich heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure.2 Dit is de gestelde vrees van een vreemdeling voor schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM ten gevolge van eventueel refoulement door de aangezochte lidstaat naar een derde land of het land van herkomst. Dit is in deze zaak aan de