ECLI:NL:RBDHA:2024:19384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.42386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van indirect refoulement en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 29 oktober 2024, waarin de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen. De minister stelt dat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. Op de zitting op 19 november 2024 was de gemachtigde van eiser afwezig wegens ziekte, en ook eiser zelf verscheen niet. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een later verzoek tot aanhouding als verzoek tot heropening van het onderzoek opgevat, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat de argumenten van eiser onvoldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van indirect refoulement. Eiser stelt dat hij na overdracht aan Zweden direct naar Syrië zal worden teruggestuurd, wat zou leiden tot schending van zijn rechten onder het Handvest en het EVRM. De rechtbank concludeert echter dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er fundamentele systeemfouten zijn in de Zweedse asielprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Zweden.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42386
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 oktober 2024 om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat de minister vindt dat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van de minister was aanwezig op de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Verzoek aanhouding/heropening onderzoek
2. De gemachtigde van eiser heeft op de dag van de zitting rond 10:30 uur de rechtbank laten weten dat de gemachtigde van eiser niet ter zitting zou verschijnen wegens ziekte. De rechtbank heeft voor het sluiten van het onderzoek op de zitting nogmaals gebeld met de secretaresse van eisers gemachtigde om te vragen of eiser nog zou verschijnen. De secretaresse heeft dit nagevraagd en de rechtbank vervolgens laten weten dat ook eiser niet ter zitting zou verschijnen. De gemachtigde heeft op deze momenten geen verzoek gedaan om aanhouding van de zaak. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, aansluitend op de daarvoor geplande zaken. Om 11:20 uur heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting gesloten. De gemachtigde van eiser heeft later, om 11:30 uur, via het digitale systeem een verzoek tot aanhouding gedaan.
3. Aangezien de rechtbank het onderzoek al heeft gesloten, vat de rechtbank dit aanhoudingsverzoek op als verzoek om heropening van het onderzoek. De rechtbank wijst dit verzoek af. De gemachtigde van eiser heeft in de ochtend telefonisch enkel doorgegeven dat hij niet zou verschijnen op de zitting. Hij had bij die telefonische afmelding een verzoek tot aanhouding kunnen doen, maar heeft dit niet gedaan. Ook tijdens het telefonisch contact met zijn secretaresse tijdens de zitting is niet verzocht om aanhouding. Het verzoek tot
aanhouding is alleen op een later moment via het digitale dossier ingediend en door de rechtbank ontvangen ná het sluiten van het onderzoek ter zitting. Gelet op deze gang van zaken, ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en tot het organiseren van een nadere behandeling ter zitting.
Buiten behandeling stellen van asielaanvraag
4. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zienswijze
6. De algemene stelling van eiser in beroep dat wat namens hem in de zienswijze is opgenomen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister op
de zienswijze volgens hem niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
Indirect refoulement
7. Eisers beroep komt erop neer dat de rechtbank moet toetsen aan indirect refoulement en dan tot de conclusie moet komen dat overdracht aan Zweden in zijn geval leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Eiser is in Zweden uitgeprocedeerd en dat betekent dat hij na overdracht direct naar Syrië wordt teruggestuurd. Dit leidt tot schending van bovengenoemde artikelen, omdat eiser vluchteling is. Anders dan de minister, vindt eiser dat voor een dergelijke toets wél ruimte is in deze Dublinprocedure. De uitspraak van het Hof van Justitie (Hof) van 30 november 20231 is namelijk niet op hem van toepassing, aangezien het in die uitspraak enkel ging over een verschil in beschermingsbeleid. In het geval van eiser gaat het om de toets aan vluchtelingschap. Daar komt bij dat het simplistisch is om te zeggen dat, enkel wanneer sprake is van fundamentele systeemfouten, er getoetst kan worden aan indirect refoulement. Dit doet geen recht aan het absolute karakter van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hem ook een direct beroep op grond van artikel 3 van het EVRM toekomt en de rechtbank in ieder geval dat moet beoordelen. Eiser verzoekt de rechtbank tot slot om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.
8. De rechtbank overweegt dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 zich heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure.2 Dit is de gestelde vrees van een vreemdeling voor schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM ten gevolge van eventueel refoulement door de aangezochte lidstaat naar een derde land of het land van herkomst. Dit is in deze zaak aan de

1.ECLI:EU:C:2023:934.

2 ECLI:EU:C:2023:934, overwegingen 129 en 140-142.
orde. Of het gaat om verschil in beschermingsbeleid of de vraag of iemand als vluchteling moet worden beschouwd, maakt dat niet anders. In beide gevallen gaat het om de gestelde vrees als gevolg van eventueel refoulement door de aangezochte lidstaat. Het arrest van het Hof is daarom, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert, van toepassing op zijn zaak.
9. Het Hof heeft in het arrest geoordeeld dat er in de Dublinprocedure geen ruimte is om te toetsen aan indirect refoulement, als er kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juni 2024.3 Uit rechtspraak van het EHRM, in het bijzonder het arrest van M.S.S.4 mag er bij een gesteld risico op indirect refoulement in beginsel van worden uitgegaan dat een verdragsstaat waarnaar de vreemdeling zal worden uitgezet, zich aan zijn verdragsverplichtingen houdt, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Dit is niet te simplistisch. Daarnaast ziet de rechtbank geen ruimte voor toetsing aan indirect refoulement vanwege de absolute werking van artikel 3 EVRM en ongeacht of sprake is van systeemfouten. Het arrest van het Hof is duidelijk. Hiervoor is geen ruimte. Omdat het arrest duidelijk is en geen nader te beantwoorden vragen openlaat, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het stellen van (nieuwe) prejudiciële vragen aan het Hof.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel en gestelde systeemfouten

10. Eiser voert aan dat er ten aanzien van Zweden sprake is van fundamentele systeemfouten, waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dus – ook als het arrest van het Hof wel van toepassing is op zijn situatie – wel getoetst moet worden aan indirect refoulement. De rechtbank begrijpt het beroep van eiser zo dat hij in dit verband in de eerste plaats stelt dat als er een risico is dat hij wordt teruggestuurd naar Syrië, dit een systeemfout is. Daarnaast noemt hij dat er voor hem geen rechtsmiddel meer openstaat in Zweden, omdat hij de gehele rechtsgang heeft doorlopen. Hierdoor heeft hij bij een nieuwe asielaanvraag geen recht meer op kosteloze rechtsbijstand. Dit gebrek op rechtsbijstand levert (ook) een fundamentele systeemfout op. Nu er voor eiser geen kosteloze rechtsbijstand beschikbaar is, dient de minister individuele garanties te vragen bij Zweden. Eiser verwijst hiervoor ook naar het arrest van het Hof van 29 februari 20245.
11. De rechtbank overweegt dat de minister, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit mag gaan dat de Zweedse autoriteiten het risico op refoulement naar behoren beoordelen en vaststellen. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Zweden sprake is van fundamentele systeemfouten in de asielprocedure. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser de beroepsprocedure en de hoger beroepsprocedure in Zweden heeft doorlopen, maar ziet hierin geen reden om aan te nemen dat sprake is van een fundamentele systeemfout. Het enkele feit dat eiser in Zweden is ‘uitgeprocedeerd’ is naar het oordeel van de rechtbank geen systeemfout. Voor zover eiser stelt dat het risico op uitzetting naar Syrië een systeemfout is, ziet de rechtbank dat evenmin.

3.ECLI:NL:RVS:2024:2359

4 EHRM 21 januari 2011, zaaknr. 30696/09 (M.S.S t. België en Griekenland)
5 ECLI:EU:C:2024:195
13. Dat eiser geen recht meer heeft op kosteloze rechtsbijstand, is naar het oordeel van de rechtbank daarnaast ook geen fundamentele systeemfout. Eiser heeft in zijn beroepsfase gebruik kunnen maken van kosteloze rechtsbijstand, waarmee Zweden heeft voldaan aan artikel 20 van de Procedurerichtlijn. Dat eiser bij overdracht aan Zweden niet nog een keer gebruik kan maken van kosteloze rechtsbijstand, doet hier niet aan af. Uit de Procedurerichtlijn volgt dat aan kosteloze rechtsbijstand voorwaarden mogen worden gesteld.6 Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook geen fundamentele systeemfout. De rechtbank ziet hierin ook geen reden om de minister op te dragen om de Zweedse autoriteiten te verzoeken om individuele garanties, als bedoeld in de uitspraak van het Hof, van 29 februari 2024, waar eiser naar verwijst.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van fundamentele systeemfouten. De minister mocht ten aanzien van Zweden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister heeft zich daarmee ook terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Zweden zich aan de internationale verplichtingen houdt. Gelet op het eerder besproken arrest van het Hof, mag de rechtbank daarom in dit geval niet onderzoeken of sprake is van indirect refoulement.7 De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Zweden. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
R.A. Oelen, griffier.
6 Richtlijn 2013/32 (Procedurerichtlijn), Hoofdstuk II, artikel 20, derde lid in het bijzonder.
7 ECLI:EU:C:2023:934, overweging 142.
Deze uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 november 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.