ECLI:NL:RBDHA:2024:19403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.39474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake nareisaanvraag en dwangsom bij niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser op 6 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders en broers- en zussen. Na het indienen van de aanvraag heeft eiser de minister van Asiel en Migratie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft eerder, op 28 februari 2024, het beroep van eiser gegrond verklaard en de minister een beslistermijn van twintig weken opgelegd, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding. Eiser heeft op 8 oktober 2024 opnieuw beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen besluit heeft genomen binnen de gestelde termijn en dat het nieuwe beroep gegrond is. De minister heeft aangevoerd dat er achterstanden zijn bij het beslissen op nareisaanvragen, maar de rechtbank heeft besloten dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een nieuwe dwangsom van € 200 per dag opgelegd bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en het griffierecht van € 187 moet worden vergoed.

Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39474

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Eiser heeft op 6 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend ten behoeve van zijn gestelde ouders, [moeder] , geboren op [datum] 1957, en [vader] , geboren op [datum] 1967, en zijn broers- en zussen, [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , en [naam 4] .
In de brief van 4 september 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet
tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens beroep (NL23.38535) ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
In de uitspraak van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2902) heeft deze rechtbank
en zittingsplaats het beroep kennelijk gegrond verklaard en daarbij aan verweerder een beslistermijn van twintig weken opgelegd.
Op 8 oktober 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [1] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
2. In haar uitspraak van 28 februari 2024, heeft de rechtbank het eerste beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twintig weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen besluit heeft genomen binnen de door de rechtbank gestelde termijn. Ook stelt zij vast dat het nieuwe beroep tegen het niet tijdig beslissen is ingediend nadat de maximale dwangsom is volgelopen. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
4. Verweerder heeft aangevoerd dat verweerder momenteel kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures. Door een
aanhoudend hoog aantal asielaanvragen is, ook bij nareis, de wachttijd voor aanvragers sterk toegenomen. De aanvraag van eiser is inmiddels toegewezen aan een behandelaar. Verweerder is voornemens om nader onderzoek, in de vorm van een gehoor, te verrichten. Mogelijk zal ook DNA-onderzoek verricht moeten worden. Hiermee rekening houdend, verzoekt verweerder de rechtbank een termijn van zestien weken op te leggen om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
5. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat sinds het vollopen van de rechterlijke dwangsom wederom geruime tijd is verstreken en verweerder nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. [2] De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent)
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
2.Zie ook het beleid ten aanzien van de beroepen niet tijdig in het vreemdelingenrecht, vastgesteld op 25 maart 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl).