ECLI:NL:RBDHA:2024:19408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL23.40657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was de verweerder in deze procedure. Op 16 januari 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, en op 9 juli 2024 heeft hij de aanvraag van verzoekster ingewilligd. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In deze zaak is het beroep ingetrokken voordat de rechtbank het onderzoek heeft kunnen sluiten, maar er was procesbelang omdat verzoekster na afloop van de opgelegde termijn opnieuw beroep heeft ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is en veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan verzoekster. Deze kosten zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40657

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis.
Verweerder heeft op 16 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 juli 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster ingewilligd.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Omdat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit en verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een veroordeling in de proceskosten dient te worden afgewezen, omdat het beroep niet-ontvankelijk was. Verzoekster heeft het beroep namelijk ingesteld op het moment dat de rechterlijke dwangsom, die bij uitspaak van 7 juli 2023 was opgelegd, nog niet was volgelopen. Verweerder verwijst hierbij naar zijn verweerschrift van 16 januari 2024, waarin verwezen is naar een uitspaak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [2]
4. De rechtbank volgt verweerder het standpunt van verweerder niet. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat wanneer een beroep tegen niet-tijdig beslissen wordt ingesteld op het moment dat de rechterlijke dwangsom nog niet is volgelopen, de rechtbank bij haar uitspraak moet betrekken of de rechterlijke dwangsom wel is volgelopen op het moment dat zij het onderzoek sluit. [3] In de onderhavige zaak is het beroep ingetrokken voordat de rechtbank het onderzoek heeft kunnen sluiten. De rechtbank vindt daarom relevant of er op enig moment nadat beroep is ingesteld en voordat het beroep is ingetrokken procesbelang is geweest. Dat is het geval. Verzoekster heeft na afloop van de in de uitspraak van 7 juli 2023 opgelegde termijn nogmaals beroep ingesteld. De rechterlijke dwangsom is vervolgens op 6 februari 2024 volgelopen. Op 9 juli 2024 heeft verweerder een besluit genomen waarna het beroep is ingetrokken. Het verzoek om een proceskostenveroordeling zal dan ook als kennelijk gegrond worden toegewezen.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Uitspraak van 6 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6552.
3.Uitspraak van 29 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:190.