ECLI:NL:RBDHA:2024:19436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.43742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. Eiser had op 28 augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Duitsland en zijn aanvraag daar niet heeft ingetrokken. De rechtbank wijst erop dat de minister op basis van de Dublinverordening een verzoek om terugname heeft gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek heeft geaccepteerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in een slechtere positie komt te verkeren door de overdracht aan Duitsland, noch dat er bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen toegang heeft tot rechtsbijstand in Duitsland en dat de Duitse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenvergoeding toe te kennen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak buiten zitting

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL24.43742
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 7 november 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1999. Eiser heeft op 28 augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 18 juni 2022 in Duitsland en op 7 augustus 2024 in Zwitserland een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. In dit geval heeft Nederland op 1 oktober 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 4 oktober 2024 aanvaard.
1. Verordening nr. (EU) 604/2013.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het claimakkoord gebaseerd is op een onjuiste grondslag, nu eiser zijn asielaanvraag in Duitsland niet heeft ingetrokken. Als gevolg hiervan moet eiser na de overdracht een nieuwe asielaanvraag indienen. Dit brengt eiser in een slechtere positie. Voorts beroept eiser zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hier kan ten aanzien van Duitsland niet van uit worden gegaan. Onder verwijzing naar het AIDA-rapport van juni 2024 (update 2023) wordt de toegang tot rechtshulp en de onafhankelijkheid van de rechtshulp niet gewaarborgd in Duitsland. Volgens eiser mag op grond van zijn bijzondere omstandigheden ook niet worden verwacht dat hij wordt overgedragen aan Duitsland op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt in dit kader problemen te hebben ondervonden met rechtsbijstand op strafrechtelijk gebied in Duitsland. Eiser vreest dat bij terugkomst deze problemen groter zullen zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan in Duitsland. Verweerder heeft het terugnameverzoek gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Duitsland hebben dit verzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanheft en onder c, van de Dublinverordening. Op grond hiervan is Duitsland verantwoordelijk indien een onderdaan van een derde land of een staatloze die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een verzoek heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat. Het feit dat verweerder een andere claimgrond heeft genoemd in het terugnameverzoek, dan de bepaling die de acceptatie van Duitsland vermeldt, maakt niet dat het claimakkoord ongeldig is. Wel van belang is dat het terugnameverzoek alle relevante informatie bevat voor de Duitse autoriteiten om een besluit te kunnen nemen op het terugnameverzoek van verweerder. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).2 Dit heeft verweerder ook gedaan. Verweerder heeft immers erop gewezen dat eiser zelf heeft verklaard dat hij het Duitse grondgebied twee keer voortijdig heeft verlaten, zonder de beslissing op zijn asielaanvraag af te wachten. De Duitse autoriteiten konden in verband hiermee voldoende geïnformeerd een besluit nemen op het terugnameverzoek. Dat eiser zijn asielaanvraag niet heeft ingetrokken, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit heeft de Afdeling geoordeeld in haar uitspraken van 8 november 2023 en recentelijk op 11 september 2024.3 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet vanuit kan worden gegaan. Eiser is hier niet in geslaagd. Niet is gebleken dat eiser tijdens zijn asielprocedure geen toegang heeft gehad tot rechtsbijstand. Het door eiser aangehaalde AIDA-rapport leidt niet tot een andere conclusie. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent niet zonder meer dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de richtlijn 2013/32/EU ( de Procedurerichtlijn). Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op artikel 20, eerste en derde lid, van de Procedurerichtlijn die de lidstaten expliciet de mogelijkheid biedt om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de
2 Zie de uitspraken van 24 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2289 en van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1790.
3 Zie de uitspraken van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107 en 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3661.
rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand wanneer door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Uit de verklaringen van eiser blijkt bovendien dat hij niet heeft geklaagd bij de Duitse autoriteiten.
6. Verweerder heeft tot slot voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Er zijn geen bijzondere individuele omstandigheden door eiser aangevoerd, anders dan de omstandigheden die verweerder heeft overwogen ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele stelling van eiser dat hij na overdracht aan Duitsland problemen verwacht vanwege openstaande boetes, waartegen hij niets heeft kunnen doen wegens gebrek aan rechtsbijstand, is onvoldoende. Eiser heeft deze problemen immers niet nader onderbouwd. Verweerder hoeft daarom geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Zoals eerder is overwogen, kan eiser klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten, het is niet gesteld of gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door op 21 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.