Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, na een besluit van de minister van Asiel en Migratie op 9 november 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep en dat de gronden van het beroep op 13 november 2024 zijn ingediend. Verweerder heeft op 18 november 2024 een verweerschrift ingediend en op 20 november 2024 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de zware grond 3a, dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, feitelijk juist was. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende gemotiveerd had waarom eiser zich aan het toezicht had onttrokken, maar dat de combinatie van de zware grond 3a en de lichte grond 4c, dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, voldoende was om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.
Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. Eiser stelde ook dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat er een significant risico op onderduiken bestond. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.