ECLI:NL:RBDHA:2024:19461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.44139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van de gronden voor de maatregel

Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, na een besluit van de minister van Asiel en Migratie op 9 november 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep en dat de gronden van het beroep op 13 november 2024 zijn ingediend. Verweerder heeft op 18 november 2024 een verweerschrift ingediend en op 20 november 2024 is het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de zware grond 3a, dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, feitelijk juist was. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende gemotiveerd had waarom eiser zich aan het toezicht had onttrokken, maar dat de combinatie van de zware grond 3a en de lichte grond 4c, dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, voldoende was om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. Eiser stelde ook dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat er een significant risico op onderduiken bestond. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44139

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 13 november 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 november 2024 een verweerschrift ingediend. Op 20 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De zware grond 3k en de lichte grond 4d heeft verweerder laten vallen.
4. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3k en de lichte grond 4d. Eiser voert in dat verband aan dat hij op 31 oktober 2024 door de politie in Amsterdam is opgehouden en dat hem is verteld dat hij Nederland binnen vier weken dient te verlaten. Eiser is binnen deze vier weken in bewaring gesteld. Van onttrekken aan het toezicht is dan ook geen sprake. Verder voert eiser aan dat hij in het verleden na het overdrachtsbesluit is teruggekeerd naar Duitsland, zodat ook de zware grond 3k niet aan hem kan worden tegengeworpen. Tot slot is de lichte grond 4d onjuist. Eiser heeft verklaard te hebben gewerkt en te beschikken over voldoende middelen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond 3a niet betwist. Deze grond is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en heeft verweerder terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. De zware grond 3b heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Verweerder motiveert slechts algemeen dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem, in het kader van het toezicht op vreemdelingen rustende verplichting, omdat hij geen document heeft als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Echter uit die motivering volgt niet dat eiser zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De aanvullende motivering van verweerder in zijn brief van 18 november 2024 maakt dat niet anders, omdat de maatregel van bewaring op zichzelf voldoende gemotiveerd moet zijn. De lichte grond 4c heeft eiser niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze grond aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen. Eiser heeft immers geen vaste woon- of verblijfplaats.
6. Uit artikel 5.1b eerste lid, van het Vb volgt dat voor het opleggen van een maatregel van bewaring ten minste twee zware en of lichte gronden zich voordoen. Daaraan wordt voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a en de lichte grond 4c reeds de conclusie rechtvaardigen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank dragen.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft eiser op 9 november 2024 in bewaring gesteld. Op 12 november 2024 heeft verweerder met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Op 13 november 2024 heeft verweerder een claimverzoek verstuurd aan de Duitse autoriteiten. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op donderdagmiddag 14 november 2024 afgewezen, omdat een recent Eurodac-resultaat ontbrak. Op 18 november 2024, vier dagen later, heeft verweerder een heroverwegingsverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 12 juni 2013 geoordeeld dat een heroverwegingsverzoek dat drie dagen na de afwijzing van het claimverzoek door de lidstaat is ingediend voldoende voortvarend is. Hoewel in deze zaak het heroverwegingsverzoek vier dagen na de afwijzing is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder nog steeds voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. De rechtbank betrekt daarbij dat het claimverzoek is gebaseerd op een Eurodac-treffer zodat de verzochte lidstaat twee weken de tijd heeft om hierop te reageren. [1] Verweerder heeft het heroverwegingsverzoek ruim binnen die termijn ingediend zodat verweerder gelet daarop voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting. [2]
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld zelfstandig te vertrekken terwijl hij heeft verklaard dat hij naar Duitsland zal gaan en over voldoende middelen beschikt om terug te keren. Daarnaast is bewaring geen geschikt middel nu dat gericht is op het zo snel mogelijk effectueren van gedwongen uitzetting.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gronden van de maatregel volgt dat sprake is van een significant risico op onderduiken. Dat eiser verklaart dat hij zelfstandig zal terugkeren naar Duitsland, doet daar niet aan af. Eiser heeft niet concreet onderbouwd hoe hij terugkeer naar Duitsland kan realiseren. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met toepassing van een lichter middel.
10. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353