ECLI:NL:RBDHA:2024:19482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.39259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen, samen met de voorlopige voorzieningen, op 7 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eisers en hun gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister is verplicht om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland verzoeken om terugname aan Duitsland gedaan, die zijn aanvaard op basis van de Dublinverordening.

Eisers betogen dat de minister de besluiten onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat er standaard tekstblokken zijn gebruikt en er niet adequaat is ingegaan op hun individuele omstandigheden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden is om de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de besluiten rechtmatig zijn genomen. De beroepen worden afgewezen en de besluiten tot het niet in behandeling nemen van de aanvragen blijven in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.39259 en NL24.39264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummers: [nummer 1], eiser

[eiseres], v-nummer: [nummer 2], eiseres
mede namens hun minderjarige kinderen:
[kind 1], v-nummer: [nummer 3]
[kind 2], v-nummer: [nummer 4]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de voorlopige voorzieningen, [1] op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland verzoeken om terugname gedaan. Duitsland heeft deze verzoeken aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening.
Heeft de minister de bestreden besluiten onzorgvuldig voorbereid?
4. Eisers betogen dat de minister de besluiten onzorgvuldig heeft voorbereid. De minister heeft namelijk in beide gevallen een standaard voornemen uitgebracht, waarbij standaard tekstblokken zijn gebruikt en er niet daadwerkelijk is ingegaan op hun verklaringen en individuele omstandigheden. Zolang de minister is gehouden om een voornemen uit te brengen, dient hij dit zorgvuldig te doen en zijn motivering in het voornemen toe te spitsen op de concrete feiten en omstandigheden van de procedure. De minister heeft dit niet gedaan. Zo hebben eisers niet verklaard familieleden in Nederland te hebben waarbij zij regulier verblijf wensen. Dit klemt temeer nu de minister ook heeft nagelaten te wachten op een zienswijze en ook de alsnog overgelegde zienswijze van eisers niet kenbaar heeft betrokken. In dit verband verwijzen eisers naar gelijkluidende uitspraken van deze rechtbank. [3]
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een voornemen een voorbereidingshandeling is. Het is namelijk een mededeling van feitelijke aard. Een voornemen is daarmee niet op enig rechtsgevolg gericht. De rechtbank overweegt verder dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023 [4] blijkt dat een voornemen zoals in deze zaak is gebruikt (standaardvoornemen) wel aan de vereisten kan voldoen. Dit is recentelijk nog bevestigd. [5] Dat een voornemen minder lang is dan een besluit betekent nog niet dat er sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. In dit geval is in beide voornemens voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers. Daarin staat ook vermeld dat er geen reden wordt gezien om de asielaanvragen op grond van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening in behandeling te nemen, waarbij er onder meer op is gewezen dat de Dublinverordening niet bedoeld is voor gezinshereniging op reguliere gronden. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat deze motivering niet is toegespitst op hun situatie. Anders dan wordt gesteld heeft eiseres namelijk in haar aanmeldgehoor verklaard verre familie in Nederland te hebben. [6] Verder staat in de voornemens dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eisers een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling in Duitsland en dat niet is gebleken van proceseconomische redenen om de asielaanvragen in behandeling te nemen. Alle dragende overwegingen zijn daarom in de voornemens opgenomen. Gelet op voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de voornemens onzorgvuldig zijn en daardoor de besluiten ook onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.
Heeft de minister de bestreden besluiten onzorgvuldig genomen?
5. Eisers voeren aan dat de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig zijn genomen. De minister heeft namelijk niet de zienswijze willen afwachten, waardoor bij de besluiten niet de betogen van eisers zijn betrokken. Zoals blijkt uit de overgelegde stukken zijn eisers per abuis niet verschenen op de afspraak met hun gemachtigde. Hierna is om uitstel gevraagd, zodat eisers de aanmeldgehoren en voornemens met de gemachtigde konden bespreken. De minister heeft niet op het uitstelverzoek gereageerd en is overgegaan tot het nemen van de besluiten. De minister had in dit geval van zijn beleid kunnen afwijken. Niet is gemotiveerd waarom niet nog een nadere termijn is verleend om een zienswijze in te dienen. Nu het claimakkoord op 2 augustus 2024 is ontstaan en de minister daarom nog tijdig besluiten kan nemen, is het onevenredig om zonder enige communicatie besluiten te nemen
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat aan de gemachtigde van eisers eerder tot 4 oktober 2024 uitstel is verleend voor het indienen van een zienswijze wegens vakantie van de gemachtigde. Vervolgens heeft de gemachtigde op 3 oktober 2024 wederom verzocht om uitstel omdat eisers niet op de afspraak zijn verschenen. In het beleid van de minister, paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), staat dat het mogelijk is om uitstel te verlenen voor het indienen van een zienswijze in een beperkt aantal gevallen. In het onderhavige geval is er niet voldaan aan de vereisten van de Vc 2000 voor het toekennen van uitstel. De minister heeft het uitstelverzoek daarom niet ingewilligd. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de minister had moeten afwijken van het beleid. Het enkele gegeven dat eisers niet hebben begrepen dat de afspraak bij gemachtigde op kantoor plaatsvond betreft immers geen bijzondere omstandigheid. Dat er nog voldoende tijd was om een beslissing te nemen gelet op de overdrachtstermijn evenmin. De rechtbank is het met eisers eens dat wenselijk was geweest om een reactie te geven op het tweede uitstelverzoek van eisers. Dit is ook door de minister op zitting erkend. Het nalaten hiervan leidt echter niet tot een onzorgvuldigheid. In dit kader merkt de rechtbank ook op dat het uitstelverzoek één dag voor het verstrijken van de termijn is gedaan en aan eisers reeds eerder uitstel was verleend. Bovendien zijn de besluiten op 7 oktober 2024 genomen en hadden eisers dus nog twee extra dagen om een zienswijze in te dienen. Bovendien heeft de minister in beide zaken op 26 augustus 2024 een voornemen uitgebracht zodat eisers meer dan een maand de tijd hebben gehad om een zienswijze in te dienen. Eisers en hun gemachtigde hebben mede gelet op het eerder ingewilligde uitstelverzoek dan ook genoeg kansen gehad om elkaar te spreken en de zienswijze voor te bereiden.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
6. Eisers betogen verder dat de minister op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen inhoudelijk had moeten behandelen dan wel niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan deze bepaling. In het geval van eisers is er sprake van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Zo staat de dochter van eisers onder medische behandeling vanwege haar schildklier en heeft zij onlangs een operatie ondergaan. [7] De minister is onvoldoende ingegaan op de individuele omstandigheden de dochter van eisers. Ook heeft de minister onvoldoende gelegenheid geboden aan eisers om te kunnen reageren op de voornemens en heeft hij geen rekening gehouden met de medische behandelingen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. De enkele stelling dat de dochter van eisers onder medische behandeling staat leidt niet tot de conclusie dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft er op zitting terecht op gewezen dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat de dochter van eisers onder medische behandeling staat. Uit de stukken volgt alleen dat zij een afspraak heeft gehad in het ziekenhuis. Daarnaast heeft de minister er terecht op gewezen dat eiseres verklaard dat voor haar dochter een behandeling gepland stond in Duitsland. [8] Niet is gebleken noch gesteld dat Nederland het aangewezen land is voor de medische behandeling voor de dochter van eisers. Bovendien mag de minister, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Eisers hebben verder geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister de asielaanvragen van eisers aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en de besluiten tot het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijven.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummers: NL24.39265 en NL24.39260.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Rb. Den Haag (zp. Roermond) 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122 ro 28-29, Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597 en Rb. Den Haag (zp. Roermond) 22 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17471 rechtsoverweging 6
4.ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
5.ABRvS 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1690 en ABRvS 5 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3158.
6.Zie pagina 4 van het aanmeldgehoor.
7.Eisers verwijzen naar de overgelegde medische stukken. (dossierstuk 36).
8.Pagina 8 van het aanmeldgehoor.