ECLI:NL:RBDHA:2024:19485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.31475 en NL24.31477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvragen van statushouders uit Duitsland door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van eisers tegen de besluiten van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 8 augustus 2024 de opvolgende asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank behandelt de beroepen op 7 november 2024, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de opvolgende aanvragen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden die door eisers zijn aangevoerd, zoals de medische situatie van eiseres 1 en het verblijfsrecht van hun dochter in Nederland, niet als nieuwe elementen kunnen worden beschouwd. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de eerdere besluiten en de omstandigheden in Duitsland voldoende zijn om de aanvragen niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank wijst de beroepen van eisers af, waardoor zij geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.31475 en NL24.31477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres 1,

V-nummer: [v-nummer]

[naam], eiseres 2,

V-nummer: [v-nummer]

[naam], eiser 1,

V-nummer: [v-nummer]

[naam], eiser 2,

V-nummer: [v-nummer],
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten van 8 augustus 2024, waarin de minister de asielaanvragen van eisers
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 7 november 2024, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening (NL24.31476 en NL24.31478), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister de opvolgende asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister in onderhavige procedure niet tot een inhoudelijke beoordeling heeft hoeven komen en dat de opvolgende asielaanvragen op goede gronden niet-ontvankelijk zijn verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eisers hebben op 10 april 2022 voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluiten van 22 maart 2024 heeft de minister deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers in Duitsland internationale bescherming genieten. Hierbij is door de minister overwogen dat, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgegaan kan worden dat Duitsland de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleeft. Eisers hebben geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hier niet langer van kan worden uitgegaan. Ook heeft de minister overwogen dat het feit dat de asielaanvraag van de dochter respectievelijk zus in Nederland is ingewilligd niet leidt tot schending van artikel 8 EVRM. Het daartegen door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 mei 2024 [1] door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd in de uitspraak van 26 juni 2024.
6. Op 25 juli 2024 hebben eisers opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat eiseres 1 wegens ernstige hartklachten niet in staat is om te reizen en zij in Duitsland niet de benodigde zorg zal ontvangen. Verder hebben eisers aangegeven dat hun dochter respectievelijk zus, wegens een fout in het systeem, een verblijfsrecht in Nederland heeft gekregen en dat zij als gezin samen in Nederland willen verblijven. Ook hebben eisers aangegeven dat eiseres 1 in Duitsland een traumatische ervaring in het ziekenhuis heeft meegemaakt en dat eiser 1 ernstige psychische klachten heeft.
7. Bij het bestreden besluit van 8 augustus 2024 heeft de minister, in navolging van zijn voornemen, de opvolgende asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens de minister betreffen de door eisers aangevoerde omstandigheden – kort samengevat – geen nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van de opvolgende aanvragen.
Beroepsgronden
8. In beroep voeren eisers aan dat zij wel degelijk nieuwe elementen of bevindingen naar voren hebben gebracht. Eisers voeren immers aan dat zij de aan hen in Duitsland verleende verblijfsvergunning via hun Duitse advocaat hebben ingetrokken. Gelet hierop zijn zij niet langer statushouders in Duitsland en dient Nederland de asielaanvragen in behandeling te nemen. Ter onderbouwing hebben eisers de aan de Duitse advocaat verleende volmachten, de intrekkingsbrieven en een e-mail van de Duitse advocaat waaruit blijkt dat de verblijfsvergunning op deze wijze zijn ingetrokken, overgelegd. Verder voeren eisers aan dat zij graag in Nederland willen verblijven omdat hun dochter respectievelijk zus hier een verblijfsvergunning heeft gekregen. Eisers verwijzen in dit kader naar de artikelen 9 en 10 van de Dublinverordening. Tot slot voeren eisers aan dat eiseres 1 ernstige hartproblemen en diverse andere medische klachten heeft waarvoor zij onder behandeling is. Omdat eiseres 1 al zolang onder intensieve behandeling staat voor haar klachten in Nederland is het beter dat zij de behandeling ook hier kan blijven voortzetten. In dit kader merkt eiseres 1 op dat zij 87 jaar oud is.
Oordeel rechtbank
9. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling of bij opvolgende aanvragen sprake is van een nieuw element uit twee stappen bestaat. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of een vreemdeling in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet eerder zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en sprake is van elementen of bevindingen waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de staatssecretaris toe aan de tweede fase. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet de staatssecretaris overgaan tot stap twee, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt. [2]
10. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat het feit dat de dochter respectievelijk zus van eisers een Nederlandse verblijfsvergunning heeft en de medische omstandigheden van eiseres 1 al bij de vorige procedure zijn betrokken en dat er in dit kader geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Dat eisers nu specifiek een beroep doen op artikelen 9 en 10 van de Dublinverordening maakt dit niet anders nu zij hier ook een beroep op hadden kunnen doen tijdens de vorige procedure. Ook het feit dat eiseres 1 inmiddels gedurende een langere periode in behandeling is Nederland voor haar medische omstandigheden en zij om die reden graag wil dat de behandeling in Nederland wordt voortgezet, maakt niet dat er sprake is van een nieuw element. Bovendien is niet gebleken dat eiseres in Duitsland geen geschikte medische behandeling zal kunnen krijgen. In de vorige procedure is immers al geoordeeld dat de minister er in beginsel van uit mag gaan dat de behandeling van eisers in Duitsland in overeenstemming is met de bepalingen van het EU-Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit in hun geval anders is.
10.1.
De rechtbank volgt de minister ook in haar standpunt dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat hun verblijfsvergunningen in Duitsland daadwerkelijk zijn ingetrokken. Uit de door eisers overgelegde stukken blijkt enkel dat zij hebben verzocht tot de intrekkingen van hun verblijfsvergunningen. Nergens blijkt uit dat de verblijfsvergunningen ook daadwerkelijk zijn ingetrokken. De e-mail afkomstig van de Duitse advocaat, waarin hij bevestigt dat het mogelijk is om een verblijfsvergunning op deze wijze eenzijdig in te trekken, is hiervoor onvoldoende. Eisers hebben nagelaten om een officieel stuk over te leggen van de Duitse autoriteiten waaruit blijkt dat eisers niet langer in het bezit zijn van een verblijfsstatus in Duitsland.
11. Gezien het voorgaande heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eisers aangevoerde nieuwe elementen en bevindingen niet nieuw dan wel relevant zijn voor de beoordeling van hun opvolgende aanvragen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de opvolgende asielaanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen vergoeding van hun proceskosten krijgen.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, r.o. 5.1-5.3.