ECLI:NL:RBDHA:2024:19740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.37755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, geboren in 2004 en van Syrische nationaliteit, heeft op 13 mei 2024 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank onderzoekt of de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. De Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De minister heeft vastgesteld dat eiser op 30 april 2024 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en dat Oostenrijk het verzoek om terugname op 20 juni 2024 heeft aanvaard. De rechtbank concludeert dat Oostenrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor (indirect) refoulement bij overdracht aan Oostenrijk, omdat het beschermingsbeleid daar fundamenteel verschilt van dat in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat de Oostenrijkse autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een systeemfout in de Oostenrijkse asielprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37755

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser is geboren op [datum] 2004 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 13 mei 2024 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
4. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd: de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
6. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
7. De minister heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Uit Eurodac is de minister gebleken dat eiser op 30 april 2024 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 20 juni 2024 aanvaard. Daarbij vertrouwt de minister erop dat Oostenrijk zijn internationale verdragsverplichtingen voor de behandeling van de asielaanvraag nakomt. Dat wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd.
Risico op refoulement
8. Niet in geschil is dat Oostenrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In geschil is of de minister de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich had moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiser bij overdracht aan Oostenrijk stelt te vrezen voor (indirect) refoulement. Eiser stelt dat het beschermingsbeleid in Oostenrijk fundamenteel verschilt van dat in Nederland. Hij vreest dat hij vanuit Oostenrijk zal worden teruggestuurd naar Syrië, en dat in Nederland zijn aanvraag zal worden gehonoreerd.
9. De beroepsgrond treft geen doel. De Oostenrijkse autoriteiten garanderen met het claimakkoord van 20 juni 2024 dat zij na de overdracht van eiser zijn asielaanvraag in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Aangezien eiser ook verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een systeemfout in de asielprocedure in Oostenrijk, is het niet aan de rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement in de ontvangende lidstaat verder te onderzoeken. [2] Indien eiser vindt dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Oostenrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Oostenrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.