ECLI:NL:RBDHA:2024:19750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.38234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verzoek om tijdelijke bescherming van Oekraïense eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Oekraïense eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij zijn verzoek om tijdelijke bescherming en asielaanvraag zijn afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 november 2024, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De eiser, geboren in 1987, heeft zich in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) met het oog op bescherming onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De minister had eiser eerder geïnformeerd dat hij zich moest melden bij de IND om zijn aanvraag te formaliseren, maar eiser heeft deze verplichting niet nagekomen binnen de gestelde termijn van vier weken. De rechtbank concludeert dat de minister het verzoek om tijdelijke bescherming en de asielaanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiser niet aan de wettelijke vereisten voldeed.

Echter, de rechtbank oordeelt ook over het opgelegde terugkeerbesluit. De minister heeft dit besluit opgelegd zonder voldoende motivering met betrekking tot het beginsel van non-refoulement, dat inhoudt dat een vluchteling niet mag worden teruggestuurd naar een land waar zijn leven of vrijheid in gevaar is. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit geen duidelijke uitleg bevatte over de situatie in Oekraïne en de bescherming die daar mogelijk is. De rechtbank vernietigt daarom het terugkeerbesluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het beginsel van non-refoulement in acht moet worden genomen. De rechtbank kent de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38234

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 16 september 2024 (het bestreden besluit) waarbij zijn verzoek om tijdelijke bescherming en zijn asielaanvraag zijn afgewezen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Oekraïense nationaliteit te hebben. Eiser heeft zich in Nederland ingeschreven in de BRP [1] bij de gemeente omdat hij bescherming wil onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [2] .
4. De minister heeft eiser met het voornemen van 12 augustus 2024 bericht dat hij een afspraak moet maken bij de IND voor de beoordeling van het recht op tijdelijke bescherming en voor het indienen van een asielaanvraag. De minister heeft daarbij aangegeven dat hij van plan is om het verzoek om tijdelijke bescherming en de asielaanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de IND het verblijfsrecht van eiser niet heeft kunnen beoordelen nu eiser zich nog niet heeft gemeld bij de IND. Tevens is vermeld dat eiser verplicht is om zich in persoon bij de IND te melden, om ook de asielaanvraag te kunnen ondertekenen. De minister heeft eiser vier weken in de gelegenheid gesteld om alsnog bij de IND langs te komen, of om schriftelijk zijn zienswijze naar voren te brengen als hij het niet eens is met het voornemen. Eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5. Vervolgens heeft de minister met het bestreden besluit het verzoek om tijdelijke bescherming en de asielaanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb [3] . De minister heeft eiser tevens een terugkeerbesluit opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de minister het verzoek om tijdelijke bescherming en de asielaanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd: de beroepsgronden. De rechtbank zal daarna nog ambtshalve beoordelen of de minister een terugkeerbesluit aan eiser heeft mogen opleggen.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel degelijk actie heeft ondernomen naar aanleiding van het voornemen. Hij heeft online een afspraak gemaakt, maar kon niet eerder dan 24 september 2024 terecht bij de IND. Vervolgens werd de afspraak door de IND eenzijdig geannuleerd. Eiser heeft een afschrift van de bevestiging van de afspraak op 24 september 2024 overgelegd, en een e-mail van de huismeester waarin deze verklaart dat eiser de afspraak op 17 september 2024 heeft gemaakt voor 24 september 2024, maar dat de IND deze afspraak op 20 september 2024 heeft geannuleerd.
De aanvraagprocedure
8. Op 4 maart 2022 heeft de Raad van de EU besloten om de Richtlijn Tijdelijke Bescherming te activeren voor Oekraïense ontheemden. De procedure om onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming te vallen is uiteengezet in WI [4] 2022/17. Uit paragraaf 2.1 blijkt dat er bewust voor is gekozen om de procedure anders in te richten dan voor andere asielaanvragen, omdat anders te veel beslag zou worden gelegd op het aanmeldcentrum in Ter Apel en op de IND.
9. In paragraaf 2.1 is verder vermeld dat een vreemdeling die meent onder de bescherming van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming te vallen, zich eerst moet wenden tot de gemeente voor opvang en zich daar kan inschrijven in de BRP. Vervolgens is als tweede stap vermeld dat de inschrijving in de BRP wordt aangemerkt als startdatum van een (zij het onvolledige) asielaanvraag. Vervolgens wordt de vreemdeling uitgenodigd om de asielaanvraag bij de IND te formaliseren, alwaar ook de aanvraag wordt ondertekend.
10. Op grond van artikel 3.108 van het Vb [5] is eiser verplicht om zijn asielaanvraag in persoon in te dienen en te ondertekenen op de door de IND aangewezen plaats.
De buitenbehandelingstelling
11. De rechtbank overweegt dat de minister de bevoegdheid heeft om een aanvraag buiten behandeling te stellen als de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [6]
12. Eiser is met het schriftelijk voornemen van 12 augustus 2024 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag te formaliseren en te ondertekenen. In het voornemen is duidelijk (tweetalig) toegelicht hoe eiser dat moet doen: hij moet binnen vier weken langskomen op de IND-locatie in Amsterdam en kan daarvoor online een afspraak maken. Als eiser niet binnen vier weken langs kan komen, moet eiser de IND bellen en uitleggen waarom dat niet mogelijk is. Tot slot is vermeld dat, als eiser niet op tijd bij de IND langskomt, hij geen recht heeft op tijdelijke bescherming en dat de aanvraag zal worden afgesloten.
13. Vaststaat dat eiser niet binnen vier weken na het uitbrengen van het voornemen langs is gekomen bij de IND in Amsterdam om zijn aanvraag te formaliseren en te ondertekenen. Uit de stukken blijkt dat eiser pas op 17 september 2024 online een afspraak heeft ingepland bij de IND in Amsterdam. Dat is meer dan vier weken nadat het voornemen is uitgebracht en een dag nadat het bestreden besluit is genomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij het voornemen pas laat onder ogen heeft gekregen. Hij heeft een verklaring van de huismeester overgelegd, waarin is toegelicht dat de kamergenoot van eiser de brief per ongeluk tussen zijn eigen post heeft gelegd. Eiser stelt dat hij de afspraak heeft gemaakt zodra hij op de hoogte is geraakt van de brief. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij omstreeks 16 of 17 september 2024 op de hoogte moet zijn geraakt van het voornemen van 12 augustus 2024.
14. De rechtbank is van oordeel dat het overschrijden van de gestelde vierwekentermijn niet verschoonbaar is. Dat het voornemen van 12 augustus 2024 per ongeluk tussen de post van eisers kamergenoot is beland, moet voor risico van eiser blijven. Daarbij is in het voornemen heel duidelijk vermeld dat eiser de IND moet bellen als het niet mogelijk is om binnen 4 weken langs te komen. Het had dus op de weg van eiser gelegen om telefonisch contact te zoeken met de IND op het in de brief vermelde telefoonnummer toen hij pas na het verstrijken van de gestelde vierwekentermijn op de hoogte raakte van de brief. Dat heeft eiser niet gedaan. De minister heeft ter zitting nog toegelicht dat een medewerker van de IND nog heeft geprobeerd om telefonisch contact te zoeken met eiser, maar dat eiser niet opnam en dat er ook geen bericht kon worden ingesproken. Daarna is de gemaakte afspraak geannuleerd.
15. Voor zover eiser ter zitting heeft aangevoerd dat hij het voornemen niet heeft kunnen begrijpen omdat het is opgesteld in de Nederlandse taal wordt hij hierin niet gevolgd nu uit pagina 5 tot en met 8 van het voornemen volgt dat het voornemen tevens is opgesteld in de Oekraïense taal.
16. De rechtbank concludeert dat de minister het verzoek om tijdelijke bescherming en de asielaanvraag onder de gegeven omstandigheden terecht buiten behandeling heeft gesteld.
Het terugkeerbesluit
17. De rechtbank ziet zich vervolgens nog voor de vraag gesteld of de minister aan eiser een terugkeerbesluit heeft mogen opleggen.
18. Uit het arrest Ararat van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) van 17 oktober 2024 [7] (rechtsoverweging 35) volgt dat de minister verplicht is om het beginsel van non-refoulement in alle fasen van de terugkeerprocedure te eerbiedigen. Het ‘beginsel van non-refoulement’ houdt in dat een vluchteling niet mag worden teruggestuurd naar een land waar zijn of haar leven of vrijheid ernstig wordt bedreigd.
19. Het terugkeerbesluit houdt voor eiser in dat hij de EU binnen vier weken moet verlaten. Vermeld is tevens dat hij moet terugkeren naar het land waarvan hij de nationaliteit heeft (Oekraïne). De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit geen kenbare motivering bevat met betrekking tot het beginsel van non-refoulement.
20. De minister heeft ter zitting wel een motivering gegeven. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 18 juni 2024 [8] , stelt de minister zich op het standpunt dat hij het terugkeerbesluit aan eiser heeft mogen opleggen. In de rechtbankuitspraak is overwogen [9] dat het besluit- en vertrekmoratorium die voor Oekraïne van toepassing waren, niet zijn verlengd en dus ten tijde van het besluit niet meer van toepassing waren, en dat het terugkeerbesluit dus kon worden opgelegd. De vraag of eiseres wel of niet kan terugkeren naar haar land van herkomst, is bij uitstek een vraag die beantwoord wordt in een asielprocedure, aldus voornoemde uitspraak (rechtsoverweging 6).
21. De rechtbank volgt het standpunt van de minister niet. In het meer recente arrest Ararat heeft het Hof immers geoordeeld dat de bevoegde autoriteit (lees: de minister) verplicht is om in alle fasen van de terugkeerprocedure, ongeacht de redenen die aan de situatie van illegaal verblijf van de derdelander ten grondslag liggen, het beginsel van non-refoulement dient te eerbiedigen. Volgens het Hof is een nationale regel of praktijk, waarvan de eerbiediging van dit beginsel slechts kan worden onderzocht in het kader van een procedure inzake internationale bescherming, in strijd met artikel 5 van de richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 2, van het Handvest. De rechtbank is van oordeel dat de minister met de enkele verwijzing naar de uitspraak van 18 juni 2024 en het niet verlengd zijn van het besluit- en vertrekmoratorium het terugkeerbesluit niet kenbaar en deugdelijk heeft gemotiveerd met betrekking tot het beginsel van non-refoulement. Immers, personen met de Oekraïense nationaliteit kunnen als ontheemden, en dus vanwege de algemene situatie in Oekraïne, in aanmerking komen voor bescherming met een beroep op de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Ter zitting heeft de minister ook bevestigd dat Oekraïners feitelijk niet worden uitgezet. Ook met het argument dat eiser vrijwillig kan terugkeren naar Oekraïne, is het motiveringsgebrek niet geheeld. Eiser is namelijk opgedragen om de EU binnen vier weken te verlaten. En als hij dat niet doet, kan hij worden uitgezet, zo is eiser in het terugkeerbesluit meegedeeld.
22. De rechtbank concludeert dat de minister het terugkeerbesluit niet zonder nader onderzoek aan eiser heeft mogen opleggen. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is gegrond omdat het terugkeerbesluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom dat onderdeel van het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat de minister verplicht is om zich ervan te vergewissen dat het beginsel van non-refoulement in acht is genomen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen efficiënte manier is om de zaak af te doen.
24. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
25. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 september 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Richtlijn 2001/55/EG.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Werkinstructie.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Dat volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb.
7.ECLI:EU:C:2024:892.
9.Zie rechtsoverweging 6.