ECLI:NL:RBDHA:2024:19810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.36413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op 17 september 2024, met als reden dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de gemachtigde van eiser en eiser zelf niet verschenen. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Dit besluit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België is aanvaard. De rechtbank stelt vast dat eiser op 6 juli 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen bewijs is dat hij nog contact heeft met zijn gemachtigde. Hierdoor concludeert de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

De rechtbank oordeelt dat eiser geen recht heeft op een vergoeding van proceskosten en dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024 door rechter P.J. Blok, in aanwezigheid van griffier S.J. Valk. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36413
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. De gemachtigde van eiser heeft via een bericht in het digitale dossier laten weten dat hij en eiser niet zullen verschijnen. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
1 Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
zaaknummer: NL24.36413
2
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet of een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
5. In het bestreden besluit staat dat uit informatie van het COA en de AVIM is gebleken dat eiser op of omstreeks 7 juli 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting toegelicht dat uit het systeem inderdaad blijkt dat eiser op 6 juli 2024 met onbekende bestemming is gemeld door de vreemdelingenpolitie. Uit het systeem blijkt ook dat de Dienst Terugkeer & Vertrek op 17 september 2024 de start en direct ook het einde van de vertrekprocedure heeft gemeld. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat eiser ook op 17 september 2024 niet bereikbaar en aanwezig was. Verder heeft de gemachtigde van eiser in de beroepsgronden van 25 september 2024 niet gezegd dat hij wel contact heeft met zijn cliënt. Ook zijn eiser en zijn gemachtigde niet op de zitting verschenen. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser geen contact heeft met zijn gemachtigde en geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024 door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
2 Bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579 en van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
zaaknummer: NL24.36413
3
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
07 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.