ECLI:NL:RBDHA:2024:19810
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op 17 september 2024, met als reden dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de gemachtigde van eiser en eiser zelf niet verschenen. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Dit besluit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België is aanvaard. De rechtbank stelt vast dat eiser op 6 juli 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen bewijs is dat hij nog contact heeft met zijn gemachtigde. Hierdoor concludeert de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
De rechtbank oordeelt dat eiser geen recht heeft op een vergoeding van proceskosten en dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024 door rechter P.J. Blok, in aanwezigheid van griffier S.J. Valk. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.