ECLI:NL:RBDHA:2024:19958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
24-15614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de inwilligende beschikking op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev, is ingewilligd met een ingangsdatum van 19 december 2023. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 behandeld.

Eiser heeft eerder een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend vanwege zijn slechte gezondheid. De minister heeft de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar na een voorlopige voorziening van de voorzieningenrechter is de aanvraag opnieuw beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig medische gegevens heeft opgevraagd, wat heeft geleid tot vertraging in de procedure. Eiser heeft uiteindelijk zelf de benodigde medische gegevens aangeleverd.

De rechtbank oordeelt dat de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek niet op 19 december 2023 kan worden vastgesteld, omdat de minister niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum vast op 21 november 2023. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.15614
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),

en

de minister van Asiel en Migratie1, de minister (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de inwilligende beschikking op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De minister heeft de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw met het besluit op bezwaar van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) ingewilligd. De ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek is 19 december 2023. Dit betekent dat eiser van 19 december 2023 tot 19 december 2024 uitstel van vertrek krijgt.
1.2.
Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 21 oktober 2021 een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend, omdat hij slechtziend is. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) niet op tijd onderzoek kunnen doen, daarom is aan eiser uitstel van vertrek verleend van 10 december 2021 tot 10 juni 2022. Het BMA heeft uiteindelijk op 21 januari 2022 medisch advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit medisch advies heeft de minister op 24 januari 2022 besloten om de aanvraag van eiser af te wijzen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is op 24 februari 2022 toegewezen in de vorm
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
van een ordemaatregel. Daarna heeft de voorzieningenrechter op 22 maart 2022 een voorlopige voorziening getroffen.
3. Naar aanleiding van deze toegewezen voorlopige voorziening heeft het BMA op 3 februari 2023 een nieuw advies uitgebracht. Dit nieuwe BMA advies is aanleiding geweest voor de minister om het bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2022 ongegrond te verklaren op 11 april 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 6 september 2023 op zitting behandeld en heeft op 20 september 2023 de voorlopige voorziening toegewezen. Eiser kwam namelijk vlak voor de zitting met nieuwe medische gegevens die volgens de minister onderzocht moesten worden door het BMA. Het BMA is daarom opnieuw verzocht om een advies uit te brengen.
4. De rechtbank heeft op 27 september 2023 een bericht naar de minister gestuurd om de rechtbank uiterlijk op 16 november 2023 te informeren over de stand van zaken. Op diezelfde dag heeft de minister een brief verstuurd aan de gemachtigde van eiser waarin is gevraagd of eiser toestemming wil geven aan het BMA om medische gegevens op te vragen bij zijn behandelaars. Eiser heeft deze toestemming verleend door het invullen van een toestemmingsverklaring op 6 oktober 2023. Deze verklaring is op 10 oktober 2023 door de minister ontvangen. Daarna heeft de minister op 29 november 2023 een brief naar de gemachtigde van eiser gestuurd waarin staat dat er nog geen medische gegevens zijn ontvangen. De volgende dag heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op deze brief en gemeld dat deze medische gegevens zullen worden opgevraagd en zo snel mogelijk worden verstuurd naar het BMA. De gemachtigde van eiser heeft deze medische gegevens op 19 december 2023 verstuurd naar het BMA.
5. Het BMA heeft naar aanleiding van deze medische gegevens op 25 januari 2024 advies uitgebracht. De conclusie van dit advies is dat er geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden bij het uitblijven van een medische behandeling. Eiser moet fysiek worden overgedragen aan een mantelzorg- of een zorginstelling die eiser kan helpen bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). De minister heeft naar aanleiding van dit advies op 12 maart 2024, met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek alsnog in te willigen. Volgens de minister bestaat er aanleiding om eiser uitstel van vertrek te verlenen, omdat de BMA-arts heeft geconcludeerd dat eiser in een deplorabele toestand komt te verkeren bij het uitblijven van mantelzorg voor de ADL. In dit geval weegt volgens de minister het belang van eiser, wegens bijzondere omstandigheden, zwaarder dan het belang van de minister om te handelen volgens de beleidsregels. Omdat eiser op 19 december 2023 zijn aanvraag compleet heeft gemaakt, heeft de minister met ingang van die datum het uitstel van vertrek verleend.

Uitspraak in de voorlopige voorziening als ingangsdatum?

6. Eiser stelt in de eerste plaats dat de minister de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek had moeten vaststellen op 22 maart 2022. Op deze datum is namelijk door deze rechtbank en zittingsplaats de voorlopige voorziening toegewezen. Naar aanleiding van deze toewijzing heeft een nieuw BMA-onderzoek plaatsgevonden en is uiteindelijk de aanvraag van eiser ingewilligd.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. De uitspraak van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel. Een uitspraak in een voorlopige voorziening kan er alleen al om die reden niet toe leiden dat de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek moet worden vastgesteld op de datum van de toewijzing van de voorlopige voorziening.
Ingangsdatum eerder dan 19 december 2023?
8. Eiser stelt verder dat de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek op een eerdere datum dan 19 december 2023 moet worden vastgesteld. Het is namelijk aan de minister te wijten dat de noodzakelijke medische gegevens pas op 19 december 2023 beschikbaar waren. Al op 6 september 2023 is de voorlopige voorziening in deze zaak toegewezen en is de beroepszaak aangehouden, zodat de minister nader onderzoek kon doen naar de door eiser overgelegde nieuwe medische gegevens. Tot 27 september 2023 heeft de minister geen actie ondernomen. Omdat eiser op 6 oktober 2023 een toestemmingsverklaring heeft ondertekend, door de minister ontvangen op 10 oktober 2023, mocht hij er van uitgaan dat het BMA informatie zou inwinnen bij de behandelaars van eiser, onder meer bij de Stichting Bartimeus (Bartimeus). Pas op het moment dat eiser navraag deed bij de minister naar de stand van zaken van het BMA-onderzoek is eiser erachter gekomen dat er geen medische gegevens zijn opgevraagd door het BMA bij de behandelaars van eiser. Eiser heeft daarom zelf alsnog op 19 december 2023 medische gegevens overgelegd. De vertraging die is opgelopen in deze procedure is daarom door de minister veroorzaakt. De ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek vaststellen op 19 december 2023 is daarom in dit geval niet redelijk.
9. De rechtbank overweegt het volgende. Op 27 september 2023 heeft de minister een brief aan de gemachtigde van eiser gestuurd met de vraag of eiser een toestemmingsverklaring wil ondertekenen, zodat het BMA medische gegevens kan opvragen bij behandelend artsen en eventueel andere behandelaars van eiser. Eiser heeft deze toestemmingsverklaring op 6 oktober 2023 ondertekend en op 10 oktober 2023 is deze toestemmingsverklaring door de minister ontvangen. Dat betekent dus dat de minister vanaf 10 oktober 2023 al medische informatie kon opvragen bij de behandelaars van eiser. Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat de minister geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze medische informatie op te vragen.
10. Verder blijkt uit het BMA-advies van 25 januari 2024 dat de medische documenten die eiser heeft opgestuurd naar het BMA aanleiding zijn geweest voor het BMA om te overwegen dat eiser, zonder mantelzorg te krijgen, in een deplorabele toestand terecht zal komen. Eiser kan zich namelijk niet zelfstandig buiten de deur begeven en heeft niet geleerd om zijn eigen maaltijden te verzorgen. In zijn advies wijst het BMA daarbij op de documenten van Bartimeus van 19 september 2023 (intake) en van 3 oktober 2023. Hierin staat namelijk dat eiser hulp nodig heeft bij de levensnoodzakelijke handelingen zoals koken, mobiliteit en communicatie. Verder staat erin dat eiser zich niet zelfstandig buiten kan voortbewegen en dat hij iemand nodig heeft die hem meeneemt. Zo kan eiser bijvoorbeeld niet zelfstandig met de bus. Zoals overwogen in 9. had de minister al vanaf 10 oktober 2023 de mogelijkheid om deze medische informatie op te vragen bij Bartimeus, maar heeft de minister dit nagelaten.
11. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat het in beginsel aan eiser is om zijn aanvraag compleet te maken. Maar in dit geval, met name gelet op de brief van de minister van 27 september 2023 en de ontvangen toestemmingsverklaring op 10 oktober 2023, mocht eiser er van uitgaan dat het BMA medische informatie zou opvragen bij de behandelaars van eiser. Gelet op de gang van zaken zoals onder 4. beschreven, had de minister daarom in dit geval aanleiding moeten zien om af te wijken van het beleid2 dat het uitstel van vertrek wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt. De rechtbank acht een termijn van zes weken redelijk voor de ontvangst van de door het BMA bij de behandelaars op te vragen medische informatie. Omdat de toestemmingsverklaring op 10 oktober 2023 is ontvangen, betekent dit dat de van belang zijnde medische gegevens uiterlijk 21 november 2023 bekend hadden kunnen zijn bij het BMA. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het gaat om de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek.
13. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek wordt vastgesteld op 21 november 2023.
14. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de waarnemer van de gemachtigde aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
2 Zie paragraaf A3/7.2.1 en A3/7.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is beslist dat de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek 19 december 2023 is;
  • stelt de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek vast op 21 november 2023;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.