ECLI:NL:RBDHA:2024:19966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.31186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische minderjarige met vrees voor rekrutering en schending van artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Jemenitische minderjarige. Eiser, geboren in 2007, heeft een asielaanvraag ingediend na te zijn gevlucht uit Jemen, waar zijn vader, een rechter en politiek leider, het doelwit was van aanslagen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn eerdere blootstelling aan geweld en de situatie van zijn vader voldoende grond vormen voor zijn vrees bij terugkeer naar Jemen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet opnieuw te vrezen heeft voor schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de eerdere aanslagen op de vader van eiser en de context van de Jemenitische situatie niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, gezien zijn minderjarigheid, extra bescherming behoeft en dat de minister niet adequaat heeft gereageerd op de specifieke omstandigheden van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt tevens een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31186

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijssen).

Inleiding

Bij besluit van 7 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2007 en de Jemenitische nationaliteit te hebben.
4. Eiser legt samengevat het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag. Eisers vader is werkzaam als rechter en is daarnaast politiek leider van [organisatie]. Vanwege zijn functie in de politiek zijn er meerdere aanslagen op zijn vader gepleegd. In 2021 was eiser met zijn vader en overige familieleden onderweg met de auto. Er is toen meerdere keren op hen geschoten door voorbijgangers op een motor. Eiser is nadien ondergedoken en na ongeveer een jaar uit Jemen gevlucht.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser
geloofwaardig. Ook gelooft verweerder dat er aanslagen zijn gepleegd op de vader van eiser. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (hierna 15c). [2] Verweerder neemt een hoge mate van willekeurig geweld aan in Jemen. [3] Dat betekent volgens verweerder dat niet iedereen die uit Jemen komt het risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Eiser is er niet in geslaagd om op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk te maken dat juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld ten opzichte van anderen uit Jemen. Dat op de vader van eiser aanslagen zijn gepleegd is volgens verweerder niet voldoende. Deze aanslagen zijn namelijk op de vader van eiser gericht en hebben geen betrekking op eiser persoonlijk. Eiser heeft daarnaast na de aanslag waarbij eiser aanwezig was, nog een jaar gewacht voordat hij vluchtte uit Jemen. Ook verblijven eisers vader en familie nog in Jemen en niet is gebleken dat er na eisers vertrek nog iets is gebeurd. De slechte humanitaire situatie in Jemen betrekt verweerder niet bij de beoordeling. Dat is alleen nodig als die omstandigheden in overwegende mate het gevolg zijn van een gewapend conflict. [4] Verder overweegt verweerder dat de pogingen van [organisatie] om eiser te rekruteren niet worden beoordeeld als asielmotief. Eiser heeft immers verklaard dat hij hun verzoeken om zich bij de organisatie te voegen vier keer heeft kunnen weigeren en dat zij mensen niet dwingen tot rekrutering. Tot slot slaagt het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel volgens verweerder niet.
De beroepsgronden
6. Eiser voert daartegen aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond. Verweerder gelooft dat op eisers vader meerdere aanslagen zijn gepleegd en dat eiser daar eenmaal bij aanwezig was. Eiser is gelet daarop al eerder blootgesteld aan ernstige schade. Eiser betoogt verder dat verweerder hetgeen familieleden is overkomen ook dient te betrekken bij de aannemelijkheid van de vrees. Eiser verwijst daarvoor naar artikel 43 van het UNHCR Handboek, een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 november 2024 [5] en een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 4 oktober 2018. [6] Ook legt eiser een verklaring over van het Ministerie van Binnenlandse Zaken [7] van 11 augustus 2024 waarin zij verklaart dat eiser en zijn familie te vrezen hebben in Jemen vanwege eisers vader. Eiser voert verder aan dat de beleidswijziging ten aanzien van Jemen met de WBV 2024/9 en het door verweerder toegepaste toetsingskader ten aanzien van artikel 15c geen stand kan houden. Eiser verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 [8] waaruit volgt dat het beleid over artikel 15c aangepast moet worden. Daarnaast is, anders dan verweerder stelt, sprake van de hoogste gradatie van geweld in Jemen. Eiser beroept zich daarbij op een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2024. [9] Verweerder dient verder mee te wegen dat in Jemen sprake is van een grote humanitaire crisis. Een zeer groot deel van de bevolking heeft geen toegang tot voedsel, gezondheidszorg en andere primaire levensvoorzieningen. De slechte humanitaire situatie is volgens eiser grotendeels veroorzaakt door het jarenlange conflict in Jemen. Eiser stelt verder dat hij vreest voor gedwongen rekrutering door de rebellen van [organisatie]. Ten onrechte heeft verweerder dat niet als relevant element beschouwd en op geloofwaardigheid beoordeeld. Tot slot doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Als verweerder zijn asielaanvraag voor de beleidswijziging had behandeld, was deze ingewilligd. Daar komt bij dat uit de brief van 18 maart van 2024 van de toenmalig staatssecretaris van Justitie en Veiligheid volgt dat reeds op grond van artikel 15c ingewilligde asielaanvragen van Jemenieten niet worden herbeoordeeld omdat de situatie in Jemen nog altijd zorgwekkend is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. In geschil is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [10]
Vrees bij terugkeer.
8. Uit artikel 31, vijfde lid, van de Vw volgt dat het feit dat een vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade [11] of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of die schending van artikel 3 van het EVRM [12] zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij verweerder. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Afdeling. [13]
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig acht dat eiser slachtoffer is geworden van een aanslag, gericht op zijn vader, waarbij hij is beschoten. De rechtbank stelt vast dat gelet daarop geloofwaardig is dat eiser in zijn land van herkomst reeds slachtoffer is geweest van schending van artikel 3 van het EVRM. Het ligt dan op de weg van verweerder om te motiveren dat een dergelijke schending zich in het geval eiser niet opnieuw zal voordoen als hij terugkeert naar Jemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet opnieuw te vrezen heeft voor schending van artikel 3 van het EVRM.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit namelijk niet gemotiveerd wat de opzichzelfstaande betekenis is van die eerdere blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM in het licht van artikel 31, vijfde lid, van de Vw. Verweerder heeft de aanslag waarvan eiser slachtoffer is geworden enkel beoordeeld in het licht van artikel 15c en of eiser gelet daarop aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij, gelet op de hoge mate van willekeurig geweld in Jemen, te vrezen heeft bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank acht deze motivering in het licht van artikel 31, vijfde lid van de Vw echter onvoldoende. Verweerder stelt namelijk dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft bij terugkeer omdat niet eiser maar zijn vader doelwit was van de aanslagen en dat hij bovendien nog een jaar gewacht heeft voordat hij is gevlucht uit Jemen. Echter uit die motivering blijkt niet dat verweerder er rekening mee heeft gehouden dat eiser minderjarig is. Eiser valt onder het gezag en toezicht van zijn vader en zal als gevolg daarvan ook in de nabijheid van zijn vader verblijven dan wel moeten kunnen verblijven. In het verleden heeft dat reeds geleid tot de situatie dat eiser slachtoffer is geworden van een aanslag toen hij met zijn vader was. De stelling van verweerder dat eiser maar één keer bij een aanslag op zijn vader aanwezig is geweest overtuigt niet om aan te nemen dat eiser niet nog een keer slachtoffer zou kunnen worden. Dat eiser niet direct is gevlucht heeft verweerder evenmin beoordeeld in het licht van eisers leeftijd. Eiser was tenslotte ten tijde van de aanslag ongeveer 13 jaar oud. Ook heeft verweerder de verklaring van eiser dat hij en zijn familie na de aanslag thuis zijn ondergedoken en nauwelijks buiten kwamen niet betrokken. Het bestreden besluit is gelet daarop niet voldoende gemotiveerd.
11. Gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep om die reden al gegrond. De rechtbank acht het gelet dit motiveringsgebrek niet opportuun om reeds een oordeel te vellen over artikel 15c en de humanitaire situatie in Jemen. De rechtbank sluit namelijk niet uit dat de opnieuw door verweerder te maken beoordeling op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Vw van invloed is op de beoordeling ten aanzien van artikel 15c en de humanitaire situatie in Jemen. Verweerder zal daarbij eveneens de meest recente ontwikkelingen en de stand van zaken op het moment van besluitvorming in acht moeten nemen.
Vrees voor rekrutering
12. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft om gedwongen gerekruteerd te worden in Jemen. Eiser heeft immers verklaard dat hij de verzoeken van [organisatie] om zich bij hun organisatie te voegen vier keer heeft kunnen weigeren en dat zij mensen niet dwingen tot rekrutering. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen zal hebben voor de door hem gestelde maar niet onderbouwde gedwongen rekrutering door [organisatie]. Eiser heeft verder niet verklaard door andere groeperingen dan [organisatie] te zijn benaderd. De stelling van eiser ter zitting dat, gelet op de huidige ontwikkelingen, het defacto bestand in Jemen mogelijk geen stand zal houden waardoor er ook een risico bestaat dat hij te vrezen heeft voor rekrutering door de Houthi’s volgt de rechtbank niet. Uit het door eiser overgelegde artikel van Al Jazeera [14] volgt dat de populariteit van de Houthi’s als gevolg van de inzet in het conflict in Gaza weliswaar is toegenomen. Echter daaruit volgt niet dat de Houthi’s gedwongen mensen rekruteren. Eisers vrees is daarom onvoldoende onderbouwd en betreft een toekomstige onzekere omstandigheid gebaseerd op vermoedens van eiser.
Gelijkheidsbeginsel
13. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de afwijzing van eisers asielaanvraag geen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel omdat de asielaanvragen van andere Jemenitische asielzoekers voor de beleidswijziging wél zijn ingewilligd. Op grond van het gelijkheidsbeginsel dienen gelijke gevallen gelijk behandeld te worden, en mag er geen ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat op het moment van het nemen van een besluit getoetst wordt of er een risico bestaat bij terugkeer naar het land van herkomst. Daarbij kan beleid in de tussentijd veranderen omdat bijvoorbeeld de situatie in het land van herkomst wijzigt. De voor de beleidswijziging ingewilligde asielaanvragen van Jemenitische asielzoekers zijn daarom geen gelijke gevallen. Het gegeven dat in het geval van eiser na de beleidswijziging is beslist maakt dat niet anders.

Conclusie en gevolgen

14. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb [15] . De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 augustus 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt
gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Op grond van de WBV 2024/9 van 9 april 2024.
4.Zoals volgt uit het arrest Sufi en Elmi van het Europees Hof voor de rechten van de Mens van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628.
6.ECLI:EU:C:2018:801
7.Van Generaal-majoor en stafofficier Mutahir Ali Naji Alshaabi, Directeur-generaal van de politie van gouvernement Aden.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
11.In de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw
12.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
14.Al Jazeera artikel “
15.Algemene wet bestuursrecht.