9.3.De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat sprake is van een zorgvuldig afgenomen gehoor. Niet is gebleken dat eiser zich geremd of belemmerd heeft gevoeld te verklaren. De minister heeft zijn beslissing kunnen baseren op de verklaringen van eiser in het gehoor opvolgende aanvraag.
Heeft de minister het juiste toetsingskader gehanteerd?
10. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de minister, door het toepassen van WI 2022/3, niet het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2024is eiser van mening dat niet bepalend is of sprake is van een oprechte bekering gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Bepalend is in zijn ogen of er objectieve omstandigheden zijn die maken dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging vanwege de godsdienst die hij aanhangt of waarvan de autoriteiten kunnen menen dat hij die aanhangt.
11. De minister stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van 9 juli 2024 niet relevant is voor deze zaak. De uitspraak van 9 juli 2024 zag op een situatie waarbij voor de eerste keer iemands gestelde bekering als asielmotief werd beoordeeld. In onderhavige zaak is sprake van een tweede opvolgende aanvraag. In de eerste opvolgende aanvraag van eiser zijn de bekering en afvalligheid ongeloofwaardig geacht. Een andere rechtsopvatting, zoals de uitspraak van 9 juli 2024, is geen reden om zonder meer terug te komen op een in rechte vaststaand besluit. Er is naar het oordeel van de minister dan ook geen sprake van een onjuist toegepast toetsingskader.
12. De rechtbank stelt vast dat het toetsingskader uit WI 2022/3 het huidige beleid betreft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 28 september 2022een oordeel gegeven over WI 2022/3 en de daaruit voortvloeiende constateringen hebben geleid tot een herziening van WI 2022/3 in februari 2023. Daarmee is de toegepaste, herziene, WI 2022/3 het geldende toetsingskader. In de door eiser aangehaalde uitspraak van 9 juli 2024 ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de minister een onjuist toetsingskader heeft toegepast.
Dient de minister afvalligheid als relevant element te beoordelen?
13. Eiser stelt ten slotte dat de minister afvalligheid als relevant element had moeten beoordelen. Hij geeft aan daar uitdrukkelijk om te hebben verzocht in de brief met aanvullende stukken van 5 oktober 2023. Eiser stelt daarnaast dat ook in het kader van de integrale beoordeling afvalligheid opnieuw beoordeeld dient te worden.
14. De minister heeft ter zitting aangegeven dat bij een opvolgende aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld. De minister stelt dat de afvalligheid al als afzonderlijk element is beoordeeld in de vorige opvolgende aanvraag van eiser en ongeloofwaardig is geacht. Er zijn in de onderhavige procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die betrekking hebben op het element afvalligheid. De minister stelt zich daarom op het standpunt dat van de ongeloofwaardigheid van de afvalligheid kan worden uitgegaan. De toegedichte afvalligheid of het toegedicht christen zijn is in het bestreden besluit beoordeeld onder het relevante element ‘Problemen door christelijk geloof’.
15. De rechtbank stelt vast dat afvalligheid niet aan de huidige opvolgende aanvraag ten grondslag is gelegd. Bij de aanvraag heeft eiser de bedreiging op het AZC naar voren gebracht en geloofsgroei aangevoerd. Ook stelt de rechtbank vast dat in de brief van
5 oktober 2023 verzocht wordt toegedichte afvalligheid of toegedicht christen zijn te beoordelen en niet afvalligheid als losstaand relevant element. Omdat de vorige afwijzing in rechte is komen vast te staan, is daarmee ook de ongeloofwaardigheid van de afvalligheid vast komen te staan en is de minister naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden dit opnieuw te beoordelen. Dit is slechts anders als in de opvolgende aanvraag met betrekking tot dit specifieke element nieuwe feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht. Hiervan is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister afvalligheid niet als relevant element heeft hoeven beoordelen.