ECLI:NL:RBDHA:2024:19985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.14057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.M. Brandwacht - Kampman
  • M.J. Kambeel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag van een Iraakse eiser met betrekking tot geloofsgroei en de rol van de tolk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 wordt het beroep van een Iraakse eiser beoordeeld, die zijn asielaanvraag had ingediend op basis van een vermeende bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder in 2016 en 2018 asielaanvragen ingediend, die ook waren afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt eiser dat hij afvallig is en dat hij bedreigd wordt vanwege zijn geloof. De rechtbank concludeert dat de minister de geloofsgroei van eiser niet geloofwaardig achtte, omdat eiser summier had verklaard en niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechtbank behandelt ook de rol van de tolk tijdens het gehoor, waarbij eiser zich geremd voelde door het uiterlijk van de tolk, die een hoofddoek droeg. De rechtbank oordeelt dat de tolk zich aan de gedragscode heeft gehouden en dat er geen bewijs is dat eiser zich niet vrij voelde om te verklaren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14057

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de Minister van Asiel en Migratie,
als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] . Op 22 november 2021 heeft eiser een tweede opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 29 maart 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om voorlopige voorziening [1] op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer B. Koro als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.2.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen twee weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht twee weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
4. Eiser heeft eerder in 2016 en 2018 asielaanvragen ingediend. De minister heeft deze asielaanvragen afgewezen en de besluiten staan in rechte vast [2] . Aan zijn tweede asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij afvallig is en dat hij is bekeerd tot het christendom. Dit is destijds ongeloofwaardig geacht.

Huidige aanvraag

5. In de huidige procedure gaat het over de beslissing op de tweede opvolgende aanvraag van eiser. Hij heeft aan deze aanvraag opnieuw zijn bekering tot het christendom ten grondslag gelegd en stelt dat sprake is van geloofsgroei sinds zijn laatste asielaanvraag. Ook stelt eiser dat hij is bedreigd en dat hieruit volgt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege zijn (al dan niet toegedichte) bekering. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser diverse documenten overgelegd, waaronder schermafbeeldingen van activiteiten op social media, brieven en verklaringen van geloofsgenoten en een aangifte van bedreiging in het asielzoekerscentrum (AZC).

Het bestreden besluit

6. De minister heeft de huidige aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de door eiser gestelde geloofsgroei niet geloofwaardig wordt geacht. Eiser heeft volgens de minister summier verklaard en is er daarmee niet in geslaagd het proces van en de diepgang in zijn geloofsgroei sinds de vorige opvolgende aanvraag inzichtelijk te maken. De overgelegde documenten leiden niet tot een ander inzicht over eisers geloofsgroei, nu aan eisers eigen verklaringen een groter gewicht wordt toegekend. Omdat de minister de geloofsgroei ongeloofwaardig acht, volgt de minister de problemen die eiser door zijn bekering zou hebben ondervonden evenmin. Ook acht de minister niet geloofwaardig dat eiser bekering tot het christendom wordt toegedicht, nu hij tegenstrijdig heeft verklaard over de bedreigingen op YouTube. Het incident op het AZC heeft verder geen connectie met Irak of eisers familie.
Het oordeel van de rechtbank
Is sprake van een zorgvuldig afgenomen gehoor nu de tolk een hoofddoek droeg?
7. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de minister het gehoor opvolgende aanvraag niet had mogen gebruiken bij de besluitvorming. Eiser voert aan dat hij tijdens het gehoor op 27 november 2023 door het uiterlijk van de tolk niet in staat was om zich te uiten over zijn bekering tot het christendom. De tolk was zichtbaar islamitisch, ze droeg een hoofddoek. Eiser voelde zich niet vrij zich negatief uit te laten over de islam en positief over het christendom. Eiser is van mening dat een tolk die openlijk het geloof tentoonspreidt niet neutraal is en stelt dat de minister een andere, neutrale tolk had moeten aanbieden.
8. De minister stelt in het besluit dat gebruik is gemaakt van een registertolk die vanuit de professionele houding openlijk heeft aangegeven dat zij niet diepgaand vertrouwd was met christelijke termen en materie en daarom de vertalingen heeft opgezocht. De twee voorbeelden die eiser heeft genoemd in de correcties en aanvullingen van 28 november 2023 van een onjuiste vertaling, maken niet dat de betekenis en strekking van eisers verklaringen onbegrijpelijk of onduidelijk zijn. Dit is ook niet aan eiser tegengeworpen. Er zijn in de correcties en aanvullingen geen andere verklaringen geduid die verkeerd zijn vertaald. De strekking van eisers verklaringen is voor de minister duidelijk.
9. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tolk bij het gehoor opvolgende aanvraag een registertolk is. Zij heeft zich daarom te houden aan de gedragscode voor tolken en vertalers [3] en de gedragscode tolken van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Op basis van deze gedragscodes dient een tolk onpartijdig en onafhankelijk te vertalen en zich te onthouden van een persoonlijke mening. In de gedragscode tolken van de IND is ten aanzien van de uiting van geloofsovertuiging opgenomen dat het dragen van een hoofddoek is toegestaan, mits het het werk niet in de weg staat. De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan er in principe op vertrouwd mag worden dat de tolk onpartijdig en onafhankelijk is, ook als zij een hoofddoek draagt.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich geremd heeft gevoeld te verklaren over zijn geloofsgroei en de problemen die hij stelt te hebben gehad door zijn bekering. Eiser heeft bij aanvang van het gehoor niets benoemd ten aanzien van de tolk met een hoofddoek. Pas na ruim twee uur horen heeft eiser in antwoord op een vraag van de hoormedewerker zijn zorg geuit dat de tolk de termen van de religie misschien niet juist overbrengt. Eiser heeft op dat moment gevraagd om een christelijke tolk zodat diegene weet waar hij het over heeft en makkelijker en sneller zal vertalen. Eiser heeft niet bespreekbaar gemaakt dat hij zich geremd heeft gevoeld tijdens die eerste uren. Dit terwijl hij wél heeft durven uitspreken dat hij twijfel heeft over de juistheid van de vertalingen van de religieuze termen door de tolk. Eiser heeft ingestemd met het vervolgen van het gehoor [4] , waarbij hem de gelegenheid is geboden het aan te geven als hij het gevoel heeft dat een en ander niet duidelijk vertaald wordt [5] . Eiser is er vervolgens niet meer op teruggekomen en heeft op alle vragen in het gehoor uitgebreid antwoord gegeven. Bij de slotvraag of eiser nog op- of aanmerkingen heeft over de gang van zaken tijdens het gehoor, heeft eiser ook niet benoemd dat hij zich geremd of belemmerd heeft gevoeld door de hoofddoek van de tolk. Hij stelt dat hij een andere tolk had kunnen nemen, maar dat ook daarbij geldt dat onzeker is of het een tolk met een christelijke achtergrond is. Eiser geeft nog aan dat hij dankbaar is dat hij mocht spreken over zijn leven als christen [6] .
9.2.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij, toen de tolk zocht naar vertalingen via Google Translate, twee tot drie keer heeft gevraagd om een andere tolk. Ook heeft eiser verklaard dat hij, toen hij vroeg om een andere tolk, door de hoormedewerker onder druk is gezet. De hoormedewerker zou hebben gezegd dat een onderbreking van het gehoor zou leiden tot een langere duur van de procedure. Hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard, komt niet overeen met het rapport gehoor opvolgende aanvraag. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting naar voren gebracht dat rapporten een letterlijk verslag van het gehoor zijn. Bovendien heeft hij voor de zitting contact opgenomen met de hoormedewerker, welke heeft benadrukt dat het in het vervolg van het gehoor niet meer ging over de problemen met de vertaling. De hoormedewerker heeft ook aangegeven dat haar niet is gebleken dat eiser zich niet vrij voelde om te verklaren. De rechtbank is van oordeel dat van het rapport gehoor opvolgende aanvraag uitgegaan mag worden. Uit het rapport gehoor opvolgende aanvraag en de correcties en aanvullingen blijkt niet dat eiser zich niet vrij voelde om te verklaren. Evenmin blijkt hieruit dat hij onder druk is gezet om door te gaan met het gehoor terwijl hij dat eigenlijk niet wilde.
9.3.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat sprake is van een zorgvuldig afgenomen gehoor. Niet is gebleken dat eiser zich geremd of belemmerd heeft gevoeld te verklaren. De minister heeft zijn beslissing kunnen baseren op de verklaringen van eiser in het gehoor opvolgende aanvraag.
Heeft de minister het juiste toetsingskader gehanteerd?
10. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de minister, door het toepassen van WI 2022/3, niet het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2024 [7] is eiser van mening dat niet bepalend is of sprake is van een oprechte bekering gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Bepalend is in zijn ogen of er objectieve omstandigheden zijn die maken dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging vanwege de godsdienst die hij aanhangt of waarvan de autoriteiten kunnen menen dat hij die aanhangt.
11. De minister stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van 9 juli 2024 niet relevant is voor deze zaak. De uitspraak van 9 juli 2024 zag op een situatie waarbij voor de eerste keer iemands gestelde bekering als asielmotief werd beoordeeld. In onderhavige zaak is sprake van een tweede opvolgende aanvraag. In de eerste opvolgende aanvraag van eiser zijn de bekering en afvalligheid ongeloofwaardig geacht. Een andere rechtsopvatting, zoals de uitspraak van 9 juli 2024, is geen reden om zonder meer terug te komen op een in rechte vaststaand besluit. Er is naar het oordeel van de minister dan ook geen sprake van een onjuist toegepast toetsingskader.
12. De rechtbank stelt vast dat het toetsingskader uit WI 2022/3 het huidige beleid betreft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 28 september 2022 [8] een oordeel gegeven over WI 2022/3 en de daaruit voortvloeiende constateringen hebben geleid tot een herziening van WI 2022/3 in februari 2023. Daarmee is de toegepaste, herziene, WI 2022/3 het geldende toetsingskader. In de door eiser aangehaalde uitspraak van 9 juli 2024 ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de minister een onjuist toetsingskader heeft toegepast.
Dient de minister afvalligheid als relevant element te beoordelen?
13. Eiser stelt ten slotte dat de minister afvalligheid als relevant element had moeten beoordelen. Hij geeft aan daar uitdrukkelijk om te hebben verzocht in de brief met aanvullende stukken van 5 oktober 2023. Eiser stelt daarnaast dat ook in het kader van de integrale beoordeling afvalligheid opnieuw beoordeeld dient te worden.
14. De minister heeft ter zitting aangegeven dat bij een opvolgende aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld. De minister stelt dat de afvalligheid al als afzonderlijk element is beoordeeld in de vorige opvolgende aanvraag van eiser en ongeloofwaardig is geacht. Er zijn in de onderhavige procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die betrekking hebben op het element afvalligheid. De minister stelt zich daarom op het standpunt dat van de ongeloofwaardigheid van de afvalligheid kan worden uitgegaan. De toegedichte afvalligheid of het toegedicht christen zijn is in het bestreden besluit beoordeeld onder het relevante element ‘Problemen door christelijk geloof’.
15. De rechtbank stelt vast dat afvalligheid niet aan de huidige opvolgende aanvraag ten grondslag is gelegd. Bij de aanvraag heeft eiser de bedreiging op het AZC naar voren gebracht en geloofsgroei aangevoerd. Ook stelt de rechtbank vast dat in de brief van
5 oktober 2023 verzocht wordt toegedichte afvalligheid of toegedicht christen zijn te beoordelen en niet afvalligheid als losstaand relevant element. Omdat de vorige afwijzing in rechte is komen vast te staan, is daarmee ook de ongeloofwaardigheid van de afvalligheid vast komen te staan en is de minister naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden dit opnieuw te beoordelen. Dit is slechts anders als in de opvolgende aanvraag met betrekking tot dit specifieke element nieuwe feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht. Hiervan is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister afvalligheid niet als relevant element heeft hoeven beoordelen.

Conclusie en gevolgen

16. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Brandwacht - Kampman, rechter, in aanwezigheid van M.J. Kambeel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.14058
2.Zie de uitspraak van 30 juni 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zaaknummer 201704580/1/V2 (niet gepubliceerd) (eerste procedure) en de uitspraak van 4 december 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zaaknummer 201908682/1/V2 (niet gepubliceerd) (tweede procedure).
3.In het kader van de Wet beëdigde tolken en vertalers
4.‘Maar nu stel ik voor om door te gaan, goed? Oké, ja is goed.’
5.Pagina 8 en 9 gehoor opvolgende aanvraag
6.Pagina 22 gehoor opvolgende aanvraag
7.Zaaknummer NL23.24787
8.Uitspraak van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713