ECLI:NL:RBDHA:2024:20024
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslag op geldbedrag en ontvankelijkheid van de klager in beklag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1983, had een bedrag van € 25.332,60 in beslag laten nemen door de Marechaussee op Schiphol. Ondanks dat de klager een afstandsverklaring had getekend, oordeelde de rechtbank dat hij ontvankelijk was in zijn beklag. De rechtbank concludeerde dat de klager niet voldoende op de hoogte was van de consequenties van de afstandsverklaring en dat hij niet de intentie had om afstand te doen van zijn recht op het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat het beslag niet was geëindigd en dat er geen strafvorderlijk belang meer was bij het voortduren van het beslag, aangezien de strafzaak tegen de klager was geëindigd in niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan de klager.