ECLI:NL:RBDHA:2024:2016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
23/3762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag wegens te late indiening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zorgtoeslag. Eiser had op 4 november 2022 een aanvraag ingediend voor zorgtoeslag over het jaar 2021, maar deze aanvraag werd door de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet tijdig was, aangezien de termijn voor het indienen van een aanvraag voor zorgtoeslag eindigde op 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar, en eiser geen uitstel had gekregen voor het doen van aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat de wet dwingendrechtelijk is en er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen. Eiser's argument dat hij niet wist dat hij recht had op zorgtoeslag, werd door de rechtbank niet geaccepteerd als een geldige reden voor het niet tijdig indienen van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers op 14 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zorgtoeslag aan hem toe te kennen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 23 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 april 2023 is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 3] en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser heeft op 4 november 2022 verzocht om toekenning van zorgtoeslag over het jaar 2021. De aanvraag is door verweerder afgewezen op de grond dat het verzoek te laat is ingediend.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd hem alsnog de zorgtoeslag toe te kennen. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij niet wist dat hij daar recht op had en dat hij daar pas achter kwam toen zijn boekhouder hem erop wees dat dit wel zo was.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat het verzoek van eiser terecht is afgewezen, omdat eiser het verzoek te laat heeft ingediend.
Ontvankelijkheid beroep
5. Ambtshalve overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid bepaalt dat een beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit als dagtekening heeft 14 april 2023, waardoor de beroepstermijn eindigde op 26 mei 2023. Het beroepschrift is op 30 mei 2023 bij de rechtbank binnen gekomen en is, gezien de poststempel op de envelop, op 26 mei 2023 ter post bezorgd. Dit betekent dat het beroepschrift tijdig is ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir ) kon een aanvraag voor zorgtoeslag tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend, tenzij tot een latere datum uitstel was verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting. Verweerder heeft de aanvraag van eiser ontvangen op 4 november 2022. Eiser heeft geen uitstel gekregen om aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2021 te doen. De aanvraag van 4 november 2022 is dus te laat ingediend, zodat verweerder deze dan ook terecht heeft afgewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder geen ruimte heeft om van de termijn af te wijken. Artikel 15 van de Awir is dwingendrechtelijk van aard. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen, zoals ook blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [1] Dat eiser niet wist dat hij zorgtoeslag kon aanvragen, kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
7. Voor zover eiser een beroep doet op de evenredigheid van het bestreden besluit, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals in de uitspraak van 16 augustus 2023 [2] uiteen is gezet, is de essentie van een dwingend geformuleerde termijnbepaling dat degenen die niet of niet tijdig hun aanvraag indienen hun rechten verspelen, ook als zij daardoor financieel of anders worden gedupeerd. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van toepassing van een dergelijke termijnbepaling heeft bedoeld en voorzien. Dit wordt ook bevestigd door de wetgeschiedenis, die duidt op een bewuste keuze van de wetgever voor een harde grens. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheid. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:3125.