ECLI:NL:RBDHA:2024:20169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.36947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Jemenitische eiser wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging en reëel risico op ernstige schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 7 maart 2023 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, stelt dat hij vreest voor vervolging in Jemen vanwege de oorlog en de rekrutering van zijn vrienden. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 26 augustus 2024 afgewezen, met als argument dat er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bestaat. De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoet aan de criteria voor vluchtelingenstatus zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank wijst erop dat de minister bij zijn besluitvorming het actuele landenbeleid van Jemen heeft gevolgd, dat op 24 april 2024 is aangepast. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat er geen 15c-situatie is voor Jemenieten en dat de individuele omstandigheden van de eiser onvoldoende zijn onderbouwd om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de vrees van de eiser voor rekrutering en de problemen van zijn vader niet voldoende zijn om een asielstatus te rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de minister. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun individuele omstandigheden en de actuele situatie in hun land van herkomst goed te onderbouwen om in aanmerking te komen voor bescherming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer] eiser

(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 7 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Daarnaast is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag.
4.1.
Eiser vreest voor de oorlog, bombardementen en rekrutering in Jemen. Eisers vrienden zijn gerekruteerd en omgekomen aan de frontlinie. Daarnaast is eisers vader bedreigd vanwege zijn werk in het onderwijs.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende asielmotief:
1) Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst
Uit het geloofwaardig geachte asielmotief van eiser volgt volgens de minister niet dat eiser een vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Niet is gebleken dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade.

Is er sprake van willekeur en schending van het rechtszekerheidsbeginsel?5.1Eiser voert aan dat het landenbeleid van de minister op 24 april 2024 is aangepast en dat daarmee in Jemen geen artikel 15c-situatiemeer is voor iedereen die daar vandaan komt. Daarvoor was dit wel het geval. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 7 maart 2023 ingediend en stelt dat zijn aanvraag getoetst had moeten worden aan het landenbeleid van vóór 24 april 2024. Reeds verleende vergunningen worden namelijk niet ingetrokken, zodat ook aan eiser een vergunning verleend had moeten worden. Er is daarmee sprake van willekeur en ook is het rechtszekerheidsbeginsel geschonden. Eiser verwijst in dat kader naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juli 2024, waarin een uitzondering is gemaakt op de ex nunc-beoordeling.Wanneer de minister een landenbeleid aanpast, hoeft hij niet gelijk over te gaan tot het intrekken van vergunningen die op basis van het gunstigere beleid waren verleend. Enkel door de willekeur in het oppakken en beslissen van zaken is de aanvraag van eiser afgewezen. Als de aanvraag tijdig was ingewilligd dan was de vergunning van eiser niet ingetrokken. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op de uitspraak van de Afdelingvan 16 augustus 2016.Uit het arrest A en S tegen Nederlandvan het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 april 2018 volgt dat het recht op gezinshereniging niet mag afhangen van hoe snel de autoriteiten beslissen, omdat ook dan sprake kan zijn van willekeur. Een vreemdeling die is binnengekomen en zijn asielaanvraag heeft gedaan als minderjarige, moet als minderjarige beschouwd blijven worden.5.2. Ter zitting heeft de minister verklaard dat hij begrijpt dat het voor eiser kan voelen alsof hij in zijn rechtszekerheid is geschaad en dat er in zekere mate sprake is van willekeur, in die zin dat eisers aanvraag na de aanpassing van het landenbeleid is behandeld. Omdat sprake is van een ex nunc-beoordeling moet echter worden uitgegaan van het recht zoals dat geldt op het moment van het nemen van het besluit. De rechtbank volgt de minister in dit standpunt en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De minister dient te toetsen of eiser ten tijde van het nemen van het besluit te vrezen heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat het landenbeleid ten aanzien van Jemen in het verleden anders was dan het huidige landenbeleid doet volgens de minister niet ter zake, ook al pakt het voor eiser anders uit dan voor mensen die tegelijkertijd een aanvraag hebben ingediend en waarop eerder is beslist. De rechtbank kan de minister hierin volgen en de werkwijze van de minister is naar het oordeel van de rechtbank juridisch juist. De minister stelt verder dat geen sprake is van een verkapte intrekking. Uit de uitspraak waar eiser naar verwijst volgt namelijk dat de vraag of een reeds verleende vergunning kan worden ingetrokken naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een eerste aanvraag om verlening van een vergunning kan worden afgewezen. Bij een intrekking moet namelijk rekening worden gehouden met de omstandigheid dat iemand een reeds verworven recht zal verliezen. Dit rechtvaardigt volgens de minister dat reeds verleende vergunningen aan mensen met de Jemenitische nationaliteit niet worden ingetrokken, terwijl nieuwe asielaanvragen niet langer op dezelfde manier worden ingewilligd. Eisers stelling dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden volgt de rechtbank om voorgaande redenen dan ook niet. De aanvraag van eiser is naar het oordeel van de rechtbank terecht beoordeeld conform het ten tijde van de besluitvorming geldende landenbeleid ten aanzien van Jemen.

Is er sprake van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade?5.3. Eiser stelt primair dat ten onrechte geen 15c-situatie is aangenomen en verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2024. [7] Subsidiair stelt eiser met de problemen uit het verleden en het werk van zijn vader wel degelijk zijn persoonlijke situatie te hebben aangetoond. Bij de beoordeling van de individuele problemen is sprake van een gedeelde bewijslast en gezien het relaas van eiser en de informatie over de veiligheid in Jemen loopt eiser bij terugkeer risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [8]
5.4.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat sinds het aangepaste landenbeleid ten aanzien van Jemen wordt aangenomen dat het aantal burgerslachtoffers in samenhang met de omvang van het geweldsniveau, afgezet tegen de totale omvang van de bevolking, niet zodanig is dat van een 15c-situatie kan worden gesproken. Wel wordt door de minister aangenomen dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld. In zo’n situatie dient eiser, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 [9] aannemelijk te maken dat zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen voor hem zorgt voor een reëel risico op ernstige schade vanwege het willekeurige geweld. In deze zaak betreffen de individuele omstandigheden de vrees voor rekrutering en het werk van eisers vader. Voor beide omstandigheden geldt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij daardoor een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege het willekeurige geweld.
5.5.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat de minister bij toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn zowel de individuele omstandigheden als de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst moet betrekken. Alleen in de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, wordt niet toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. De vereisten om aan het betrekken van die individuele omstandigheden toe te komen zijn slechts dat er a) willekeurig geweld is en b) dat dit geweld plaatsvindt binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Het arrest X en Y van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 [10] en de tekst van artikel 15, onderdeel c, bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het willekeurige geweld een bepaalde of hoge mate moet hebben. Wel volgt uit het arrest dat de individuele omstandigheden in minder uitzonderlijke situaties meer gewicht moeten hebben om te komen tot een reëel risico op ernstige schade.
5.6.
Uit het Algemeen Ambtsbeleid Jemen van september 2023 en op basis van het in maart 2024 aangepaste landenbeleid ten aanzien van Jemen heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geconcludeerd dat in Jemen thans geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c en dat niet kan worden aangenomen dat eiser alleen vanwege zijn aanwezigheid in Jemen een risico loopt op ernstige schade. De door eiser primair opgeworpen grond treft dan ook geen doel.
5.7.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eisers individuele omstandigheden zijn gelegen in de vrees voor rekrutering en de werkzaamheden van zijn vader. De minister heeft in dit verband niet ten onrechte overwogen dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat hij recent voor zijn vertrek uit Jemen daadwerkelijk is benaderd door de milities voor rekrutering en dat de problemen vanwege het werk van eisers vader zich hebben voorgedaan in 2015, 2016 en 2018. De minister heeft overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat in het geval zijn vader gevaarlijk werk verricht eiser daardoor een risico loopt op onmenselijke behandeling. Dat eisers vader in 2022 zou zijn geraakt door een kogel in zijn arm maakt dit niet anders. De rechtbank kan de minister hierin volgen. De minister heeft ook niet ten onrechte geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden en het door eiser overgelegde bewijs van aangifte en medisch rapport op echtheid te laten onderzoeken nu de inhoud ziet op hetgeen de vader van eiser is overkomen en niet op het risico op ernstige schade dat eiser zelf daardoor zou lopen. Ten aanzien van de door eiser gestelde vrees voor rekrutering omdat hij uit Aden komt en de verwijzing van eiser naar expert Charles Smitz die aangeeft dat zowel de Internationaal Erkende Regering als de Houthi’s gebruik maken van het rekruteren van kindsoldaten, oordeelt de rechtbank dat de minister niet ten onrechte eisers vrees voor rekrutering niet aannemelijk heeft geacht. Uit eisers verklaringen blijkt namelijk niet dat hij recent in Jemen is benaderd door milities voor rekrutering. De gebeurtenissen vijf jaar geleden waren niet de directe aanleiding voor eisers vertrek. Eiser heeft na 2018 geen problemen meer ondervonden. [11] Daarmee is eisers persoonlijke vrees voor rekrutering door de minister niet ten onrechte niet aannemelijk bevonden. De bronnen die eiser aanhaalt zijn van algemene aard en zien niet op eisers persoonlijke situatie. Ook de subsidiair aangevoerde beroepsgrond treft geen doel.
5.8.
Tot slot heeft eiser betoogd dat de humanitaire situatie in Jemen erg slecht is en voor hem bij terugkeer voor een schending van artikel 3 van het EVRM zal zorgen. Eiser verwijst naar de uitspraak van het EHRM [12] van 28 juni 2011 [13] En stelt dat voor terugkeerders sprake is van een zeer slechte humanitaire situatie die het gevolg is van een gewapend conflict.
5.9.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de algemene situatie in Jemen en de persoonlijke omstandigheden van eiser ten aanzien van een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurige geweld in Jemen, oordeelt de rechtbank dat ook deze beroepsgrond faalt. Er zijn geen individuele omstandigheden of aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser als jongvolwassene waarvan zijn familie nog in Jemen woont bij terugkeer naar Jemen risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

6. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ECLI:EU:C:2018:248.
8.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
10.ECLI:EU:C:2023:843.
11.Nader gehoor, p. 9.
12.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
13.ECLI:CE:ECHR:2011:0628.