ECLI:NL:RBDHA:2024:20171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.32673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsrecht op basis van zorg- en opvoedingstaken in het kader van artikel 9 Vw

In deze zaak heeft eiser, een Nigeriaanse man die sinds 2002 in Nederland verblijft, een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn rol als verzorgende ouder van zijn minderjarige kinderen. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verrichtte die verder gaan dan marginale taken. Eiser had aangevoerd dat zijn handicap hem belemmerde in zijn zorgtaken, maar de rechtbank vond dat hij niet had aangetoond dat deze handicap hem daadwerkelijk verhinderde om meer zorg te bieden. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsverhouding die zou vereisen dat de kinderen de EU zouden moeten verlaten als aan eiser het verblijfsrecht werd geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32673

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. Eiser heeft op 1 november 2022 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 23 augustus 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 18 september 2023 bezwaar gemaakt.
1.2. Met het bestreden besluit van 13 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.32674.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorafgaand aan het bestreden besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser is sinds 2002 in Nederland en heeft tussen 2002 en 2017 diverse aanvragen ingediend die niet tot een verblijfsvergunning hebben geleid. Tussen 16 februari 2016 en 16 augustus 2016 is aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van medische omstandigheden. [2] Op
6 november 2017 heeft eiser een afgeleid verblijfsrecht gekregen als verzorgende ouder van zijn minderjarig Nederlands kind. [3] Eisers eerste zoon heet [naam 1] en is geboren op [geboortedatum]. Eisers tweede zoon heet [naam 1] en is geboren op [geboortedatum]. Het afgegeven verblijfsdocument was geldig tot
6 november 2022. Eiser heeft daarom op 1 november 2022 een aanvraag ingediend om zijn verblijfsdocument te vernieuwen. Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten en eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op het arrest Chavez-Vilchez?
5. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez. [4] Op grond van dit arrest kan de verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind op grond van artikel 9 onder e van de Vw rechtmatig verblijf hebben in Nederland. [5] Eiser moet voor een geslaagd beroep op dat arrest met behulp van bewijsstukken aantonen dat hij aan een viertal voorwaarden voldoet:
a) Eiser moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken
b) Eiser heeft een kind jonger dan achttien jaar dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit
c) Eiser zorgt alleen of met de andere ouder voor het minderjarige kind
d) Het kind is zo afhankelijk van eiser, dat het kind het grondgebied van de Europese Unie zou moeten verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd
5.1. In geding is de vraag of eiser voldoet aan de hierboven onder c) en d) vermelde voorwaarden.
Heeft eiser aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht?6. De rechtbank stelt voorop dat het in de eerste plaats aan eiser is om met concrete gegevens aannemelijk te maken dat het weigeren van verblijfsrecht aan hem in Nederland tot gevolg heeft dat zijn zoons de Europese Unie moeten verlaten. Volgens vaste jurisprudentie is voor het aannemen van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn minderjarige zoons vereist dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Als eiser slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht of alleen omgang heeft met zijn zoons, dan bestaat er geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding en lopen de zoons door de weigering van verblijf aan eiser niet het risico feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten. [6] Uit het beleid van de minister blijkt dat het marginale karakter van de zorg- en/ of opvoedingstaken de vreemdeling niet wordt aangerekend als hij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert. [7] 6.1. Tussen partijen bestaat in feite geen discussie dat eiser marginale zorg- en opvoedingstaken verricht. Eiser heeft in dat kader echter aangevoerd dat hij fysiek niet in staat is om (meer) zorg- en opvoedingstaken op zich te nemen omdat hij zwaar gehandicapt is door een hersenbloeding. Eiser is aangewezen op medische zorg van derden en verblijft daarom in een verpleeghuis. Dat verzorgingstaken ontbreken, zegt volgens eiser niets over het belang van de kinderen. Als vader speelt eiser een onmisbare rol in het leven van zijn twee minderjarige kinderen. Eiser heeft een verslag ingediend van een ambulant hulpverlener die tussen 2022 en 2023 de kinderen wekelijks bij de andere ouder heeft opgehaald en naar eiser heeft gebracht. Ook blijkt uit het verslag dat eiser verschillende onderwerpen met de kinderen bespreekt, hij de kinderen troost en ze manieren leert. In eisers schriftelijke verklaring van 24 juli 2024 stelt hij de kinderen iedere week op donderdag te zien tussen 16:00 en 17:30 uur. Eiser krijgt tekeningen van zijn kinderen, heeft speelgoed thuis en ze gaan regelmatig lezen, schrijven of televisiekijken. Dit volgt ook uit de verslaglegging van de ambulant hulpverlener. Met verjaardagen en de kerst krijgen de kinderen cadeautjes en eiser heeft altijd 50 euro per maand kinderalimentatie betaald aan de moeder van de kinderen.
6.2.
De minister heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht. Eiser heeft zelf erkend dat zijn zorgtaken marginaal zijn vanwege zijn handicap. Eiser heeft echter nagelaten om met objectieve bewijsstukken te onderbouwen in hoeverre hij door zijn handicap niet in staat is om daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken te verrichten en in hoeverre de minister hier rekening mee zou moeten houden. De rechtbank kan de minister hierin volgen. Voor zover eiser stelt dat de andere ouder de omgang met de kinderen frustreert, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat eiser ook in dat kader geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit dit blijkt. Zo heeft eiser geen stukken opgestuurd waaruit blijkt dat hij bijvoorbeeld via de rechter of mediation probeert een (andere) omgangsregeling met de kinderen vast te laten stellen, noch stukken waaruit blijkt dat de andere ouder het contact anderszins frustreert. De rechtbank stelt vast dat zowel uit de verslaglegging van de ambulant hulpverlener, als ook uit de verklaringen van eiser blijkt dat eiser zijn kinderen iedere week, één keer per week anderhalf uur ziet. De rechtbank is met de minister van oordeel dat deze omgang, ook onder de specifieke omstandigheden van eiser, te beperkt is om van daadwerkelijk verrichte zorg- en opvoedingstaken te spreken.
Heeft eiser aangetoond dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding?7. Eiser heeft aangevoerd dat nergens uit blijkt dat geen afhankelijkheid zou bestaan. Bij gedwongen terugkeer naar Nigeria zal eiser, door zijn ernstige handicap, geen contact met zijn kinderen kunnen onderhouden. Dit zal zorgen voor een ernstige aantasting van het belang van de kinderen. Eiser verwijst in dat kader naar een arrest [8] van het Hof van Justitie over het belang van het kind. [9] Uit dit arrest volgt dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IRVK) als een vast onderdeel van het Unierecht moet worden gezien. In combinatie van artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ontkomt de minister er niet aan om de belangen van de kinderen vol te toetsen. Volgens eiser is dat in het bestreden besluit onvoldoende gedaan.
7.1.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zorg- en opvoedingstaken verricht met een meer dan marginaal karakter, is in beginsel de conclusie gerechtvaardigd dat de kinderen door weigering van verblijf aan eiser niet het risico lopen feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet uit te sluiten dat er zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die maken dat er, ondanks het ontbreken van zorg- en opvoedingstaken met een meer dan marginaal karakter, toch sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die zodanig is dat het kind gedwongen zou zijn de EU te verlaten als aan diens derdelander ouder een verblijfsrecht wordt geweigerd. Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat een afhankelijkheidsrelatie als voormeld bestaat.
7.2.
Hoewel kan worden aangenomen dat eiser in het verleden enige zorgtaken heeft verricht voor de kinderen en, mede gelet op het verblijfsrecht dat eerder aan eiser is verstrekt, een gedwongen vertrek van eiser impact kan hebben op de kinderen, heeft de minister zich in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat weigering van een verblijfsrecht aan hem een zodanig zware negatieve impact heeft op de kinderen dat zij daarmee in feite worden gedwongen om eiser te volgen naar zijn land van herkomst en daarmee om het grondgebied van de EU te verlaten.
7.3.
Om in aanmerking te komen voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez moet eiser voldoen aan alle voorwaarden (a tot en met d) van paragraaf B10/2.2 van de Vc, zoals weergegeven onder 5. Reeds omdat eiser niet voldoet aan voorwaarden c en d, heeft de minister de aanvraag alsmede het bezwaar van eiser terecht afgewezen.
Is de afwijzing in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens (EVRM)?
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485, volgt dat artikel 8 van het EVRM de minister ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van het economisch welzijn van de Nederlandse Staat. De rechter moet toetsen of de minister dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de rechter vol toetst of de minister alle relevante belangen heeft betrokken en dat de toetsing door de rechter van de weging van de belangen enigszins terughoudend moet zijn.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit alle ten tijde van het bestreden besluit bekende feiten en omstandigheden bij de belangenafweging heeft betrokken en een uitvoerige belangenafweging heeft gemaakt. Eiser heeft in beroep niet gemotiveerd waarom die belangenafweging niet deugt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
5.Dit volgt uit paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2022:458.
7.Dit volgt uit paragraaf B10/2.2 van de Vc.
8.HvJEU, 11 maart 2021, M.A., C-112/20.
9.Artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IRVK).