ECLI:NL:RBDHA:2024:20191
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op 29 oktober 2024, met de motivatie dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Oostenrijk die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit betekent dat de rechtbank niet kan onderzoeken of er een risico op indirect refoulement bestaat, omdat de minister gemotiveerd heeft aangegeven dat de asielprocedure in Oostenrijk voldoet aan de internationale verplichtingen.
De rechtbank wijst erop dat eiser zijn argumenten niet voldoende heeft onderbouwd en dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser kan klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten als hij problemen ondervindt. De rechtbank besluit dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers en is openbaar gemaakt op 26 november 2024.