ECLI:NL:RBDHA:2024:20191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.42462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op 29 oktober 2024, met de motivatie dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Oostenrijk die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit betekent dat de rechtbank niet kan onderzoeken of er een risico op indirect refoulement bestaat, omdat de minister gemotiveerd heeft aangegeven dat de asielprocedure in Oostenrijk voldoet aan de internationale verplichtingen.

De rechtbank wijst erop dat eiser zijn argumenten niet voldoende heeft onderbouwd en dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser kan klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten als hij problemen ondervindt. De rechtbank besluit dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers en is openbaar gemaakt op 26 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.42462
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 oktober 2024 om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de minister vindt dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zienswijze
4. Eiser voert aan dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Eiser maakt niet concreet inzichtelijk waarom deze motivering niet juist zou zijn, noch op welke punten van zijn zienswijze de minister niet, althans onvoldoende is ingegaan. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom gaat de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbij.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen en er ten aanzien van de lidstaten uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 3 mei 20231 bevestigd dat er ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Dat is aan de orde als eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem die een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 20232 volgt dat als er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan de rechtbank niet mag onderzoeken of er een risico is op indirect refoulement. Dit is door de Afdeling bevestigd in haar uitspraak van 12 juni 20243.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Eiser noemt in dit verband dat Oostenrijk zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eiser verwijst hiervoor naar AIDA-rapporten over Oostenrijk, waaruit volgt dat de asielprocedure en de opvang voor de asielzoekers te wensen overlaten. Ook benoemt eiser dat hij geen recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in Oostenrijk en wijst op zijn persoonlijke ervaringen met huisvesting en de Oostenrijkse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat eiser dit ook al in de zienswijze heeft aangevoerd. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze ingegaan. Eiser heeft met deze inhoudelijke herhaling van de standpunten uit de zienswijze in beroep niet onderbouwd dat de door de minister ingenomen stellingen en standpunten onjuist zijn of onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister terecht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat er ten aanzien van Oostenrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister heeft daarnaast ook terecht gesteld dat als eiser problemen ondervindt in Oostenrijk, eiser hierover kan klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen in Oostenrijk niet kan of bij voorbaat zinloos is.
8. Eisers beroep op indirect refoulement slaagt tot slot niet. Omdat er mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag de rechtbank niet onderzoeken of er sprake is van een risico op indirect refoulement.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 ECLI:EU:C:2023:934

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.