ECLI:NL:RBDHA:2024:20196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.43754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische statushouder en de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Syrische vrouw, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 1 november 2024 de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 november 2024 zijn eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig geweest. Eiseres heeft verklaard dat zij in Bulgarije is gedetineerd en dat zij vreest voor haar ex-man, die in Syrië verblijft. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat van eiseres mag worden verlangd terug te keren naar Bulgarije, waar zij internationale bescherming heeft gekregen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Bulgarije haar internationale verdragsverplichtingen niet nakomt, en de rechtbank oordeelt dat de minister het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht toepassen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en eiseres moet terugkeren naar Bulgarije. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

V-nummer: [nummer 1],
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2],
V-nummer: [nummer 2],
[naam 3],
V-nummer: [nummer 3]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 november 2024 de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres in Bulgarije internationale bescherming heeft.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.43755).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek op 25 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook is meneer [naam 4] (V-nummer: [nummer 4]) verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres aan de hand van haar beroepsgronden.
2.1.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat van eiseres mag worden verlangd dat zij terugkeert naar Bulgarije en dat zij de autoriteiten daar verzoekt om bescherming voor mogelijke problemen. Hierna legt de rechtbank verder uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres en haar minderjarige kinderen zijn van Syrische nationaliteit. Eiseres is geboren op [datum 1], haar kinderen op [datum 2] en [datum 3].
3.1.
Eiseres is in oktober 2021 gevlucht en is via Turkije in april 2022 naar Bulgarije gereisd. Eiseres heeft verklaard dat zij vanwege de illegale inreis in Bulgarije eerst 20 dagen gedetineerd is, voordat zij naar een opvanglocatie is gebracht. Ook heeft eiseres verklaard dat zij haar huidige man, meneer [naam 4], in Turkije heeft ontmoet en in Bulgarije met hem is gehuwd. In augustus 2022 heeft zij internationale bescherming gekregen. Vervolgens is eiseres naar Duitsland en later Nederland doorgereisd. Eiseres heeft verklaard dat zij niet terug wil naar Bulgarije, omdat zij daar geen toekomst heeft en omdat zij voor haar ex-man vreest, die in Syrië verblijft. In dit verband heeft eiseres verklaard dat hij de kinderen wil ontvoeren, dat hij haar wil vermoorden en dat hij veel contacten heeft in Bulgarije, die haar en de kinderen aldaar ook hebben benaderd.
3.2.
De minister heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij al internationale bescherming geniet in Bulgarije. [1] Eiseres heeft daarom een zodanige band met Bulgarije dat het redelijk is dat zij terugkeert. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat Bulgarije haar internationale verdragsverplichtingen niet nakomt, waardoor de bijzonder hoge drempel uit het arrest Ibrahim niet is behaald. [2] Ook is het aan eiseres om haar rechten als statushouder te effectueren en kan zij de bescherming inroepen van de (hogere) autoriteiten of de daarvoor aangewezen instanties. De minister vindt daarom dat eiseres onmiddellijk moet terugkeren. Tot slot volgt de minister eiseres niet in de verklaringen dat zij gehuwd is met meneer [naam 4], omdat zij dit niet nader heeft onderbouwd.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiseres stelt dat niet van haar en haar minderjarige kinderen kan worden verlangd om terug te keren naar Bulgarije. Volgens eiseres twijfelt de minister er niet aan dat zij door de Bulgaarse autoriteiten zijn aangevallen, belaagd, mishandeld en gedetineerd. Eiseres stelt dat zij hierdoor getraumatiseerd zijn en dat het daarom niet van hen kan worden verlangd zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden. De minister heeft verder nagelaten om een zorgvuldige afweging te maken en onduidelijk is hoe de belangen van de kinderen door haar zijn betrokken. Ook voldoet Bulgarije volgens eiseres niet aan haar verdragsverplichtingen. Er kan ten aanzien van Bulgarije daarom niet worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en terugkeer is in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Eiseres zal terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie, doordat zij met haar minderjarige kinderen op straat komt te staan. Daartoe verwijst eiseres in het algemeen op het meest recente AIDA rapport over Bulgarije. [5] Verder heeft eiseres gesteld dat uit de verklaringen van haarzelf en haar huidige echtgenoot kan worden afgeleid dat zij met elkaar gehuwd zijn. Ter onderbouwing is het aanmeldgehoor van meneer [naam 4] overgelegd. De minister heeft hen daarom ten onrechte niet als een gezin behandeld. Tot slot heeft eiseres ter zitting aangegeven dat zij gezamenlijk met haar echtgenoot wenst te worden uitgezet, indien het beroep niet slaagt.
Is sprake van een gezinsband?
5. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde gezinsband met meneer [naam 4] in onderhavige procedure niet aannemelijk is gemaakt, omdat eiseres dit onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe heeft de minister de enkele verklaringen waarnaar wordt verwezen onvoldoende mogen achten. Nadere onderbouwing, zoals bijvoorbeeld een huwelijksakte of een bewijs van inschrijving, ontbreekt. De rechtbank stelt verder vast dat namens meneer [naam 4] door een andere gemachtigde beroep is ingesteld en dat zijn zaak aanhangig is bij een andere zittingsplaats (zaaknummer NL24.44266). Hoewel de rechtbank partijen hierover heeft bericht, heeft eiseres ook niet verzocht om een gezamenlijke behandeling van de zaken. Om voornoemde redenen slaagt de beroepsgrond niet. Weliswaar is ter zitting door gemachtigde nog toegelicht waarom niet om een gezamenlijke behandeling is gevraagd en waarom er sprake is van verschillende gemachtigden, maar dat maakt niet dat de rechtbank op dit punt nu tot een ander oordeel komt.
Wat is het toetsingskader?
6. Eiseres heeft niet betwist dat zij in Bulgarije internationale bescherming heeft gekregen, en dat deze geldig is tot in 2025. Ook heeft eiseres niet betwist dat zij hierdoor een band heeft met Bulgarije. In geschil is of terugkeer in strijd is met artikel 4 van het Handvest en of het redelijk is dat zij moet terugkeren.
6.1.
De minister mag in beginsel ervan uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar de betrokkene internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit uitgangspunt is het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan de eiseres om dat vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan zij objectieve informatie overleggen, feiten stellen of verklaringen afleggen over haar ervaringen in de lidstaat die haar internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat zij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. Als eiseres dat heeft gedaan, dan moet de minister motiveren waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit volgt uit het arrest Ibrahim. [6]
6.2.
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt uit het arrest Ibrahim dat enkel sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest als sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Deze drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een “toestand van zeer verregaande materiële deprivatie”, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. [7]
Is het redelijk dat eiseres moet terugkeren naar Bulgarije?
7. Wat eiseres heeft aangevoerd, is onvoldoende voor het oordeel dat terugkeer in strijd is met het EVRM of het Handvest. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij na terugkeer in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. Weliswaar blijkt uit opeenvolgende AIDA rapporten dat de omstandigheden voor statushouders in Bulgarije zorgelijk zijn; zo blijkt dat de autoriteiten geen hulp bij integratie bieden en dat statushouders in een ‘catch-22’ situatie terecht kunnen komen bij het zoeken naar huisvesting. Uit de rapportages blijkt echter ook dat er NGO’s zijn die hulp bieden met integratie en dat er bij de Bulgaarse autoriteiten geklaagd kan worden indien men in een ‘catch-22’ situatie terechtkomt. Daarom is niet gebleken dat statushouders het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften of een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM, waartegenover de Bulgaarse autoriteiten onverschillig zouden staan. Dit volgt uit recente rechtspraak van de Afdeling. [8]
7.2.
De algemene verwijzing van eiseres naar het AIDA rapport, update 2023, slaagt niet. Uit dit rapport komt niet een wezenlijk ander beeld naar voren over de situatie voor statushouders in Bulgarije, anders dan uit de eerdere rapportage van het AIDA die door de Afdeling in haar uitspraken is betrokken. Anders dan namens eiseres ter zitting is gesteld, betrof dit ook een uitspraak in een zaak waarin minderjarige kinderen waren betrokken. [9] Uit de verklaringen van eiseres blijkt verder niet dat zij na het verkrijgen van de internationale bescherming in Bulgarije, inspanningen heeft verricht om haar rechten als statushouder op het gebied van huisvesting, werk en scholing, te effectueren. De minister heeft terecht gesteld dat eiseres zich tot de Bulgaarse autoriteiten dient te wenden om zich te beklagen bij voorkomende problemen, of om hen om bescherming te verzoeken wegens de gestelde vrees voor haar ex-man. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is, of bij voorbaat zinloos. De rechtbank is van oordeel dat van eiseres mag worden verlangd zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden, gelet op het volgende.
7.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat de minister er niet aan twijfelt dat zij door de Bulgaarse autoriteiten zijn belaagd, mishandeld en gedetineerd. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat zij hierover geen standpunt heeft ingenomen, omdat het ziet op de periode vóórdat aan eiseres internationale bescherming is verleend. De minister heeft terecht gesteld dat uit het verlenen van deze status de welwillendheid van de Bulgaarse autoriteiten blijkt om eiseres te beschermen.
7.4.
De rechtbank overweegt verder dat de gemachtigde van eiseres, daarnaar gevraagd op zitting, in de gehoren van eiseres of haar dochter geen verklaringen heeft kunnen aanwijzen waaruit volgt dat zij door de Bulgaarse politie zijn belaagd en mishandeld. Voor zover eiseres gevolgd zou moeten worden in de verklaringen dat zij na de illegale inreis voor 20 dagen gedetineerd zijn, is niet nader onderbouwd dat dit in strijd is met internationale verdragsverplichtingen. Ook heeft eiseres niet nader onderbouwd dat hierdoor sprake is van structurele tekortkomingen, waarmee zij ook na terugkeer zal worden geconfronteerd.
7.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres haar stelling dat zij en haar kinderen door de behandeling in Bulgarije zijn getraumatiseerd, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft dit eerst in beroep gesteld, maar heeft dit niet nader onderbouwd met medische stukken. De enkele stelling dat eiseres en haar kinderen bijzonder kwetsbaar zijn slaagt daarom ook niet.
7.6.
Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat, hoewel eiseres heeft verklaard over slechte ervaringen in Bulgarije, deze ervaringen niet zo zijn dat daarmee de drempel uit het arrest Ibrahim gehaald wordt. De minister mocht dus uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Heeft de minister de belangen van het kind voldoende betrokken?
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het belang van haar kinderen in het gedrang is, omdat de kans op ontvoering in Bulgarije groot is. Ook moet de minister volgens eiseres onderzoeken of zij hiertegen worden beschermd in Bulgarije, maar dit is volgens haar onduidelijk afgewogen in het bestreden besluit.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het belang van de kinderen voldoende heeft betrokken in haar besluitvorming. De minister heeft de oudste dochter van eiseres zelfstandig gehoord en is in het bestreden besluit ingegaan op het door eiseres gestelde belang. Voor zover eiseres in Bulgarije vreest voor ontvoering van haar kinderen door haar ex-man, heeft de minister terecht gesteld dat het aan eiseres is om zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden voor bescherming en dat niet is onderbouwd dat dit niet mogelijk, of bij voorbaat zinloos is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden, op grond waarvan moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een vreemdeling in beginsel moet terugkeren naar het land waar hij internationale bescherming geniet. De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023. [10]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. De minister heeft haar asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat eiseres moet terugkeren naar Bulgarije. De wens van eiseres om gezamenlijk met meneer [naam 4] te worden uitgezet, zoals zij ter zitting naar voren heeft gebracht, kan zij bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) kenbaar maken. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
3.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
5.Asylum Information Database (AIDA). Het AIDA Report on Bulgaria – 2023 Update, april 2024.
6.Zie voetnoot 2. ECLI:EU:C:2019:219, punten 83-85 en 88-89.
7.Vgl. de Afdelingsuitspraak van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, onder 6.3.
8.Zie de uitspraken van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4592 en van 15 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:650.
10.Zie de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 1 november 2023, onder 7.1 en 7.2.