ECLI:NL:RBDHA:2024:20259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.35037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 6 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft aangevoerd dat er in Duitsland systeemfouten zijn in de asielprocedure en dat hij daar geen eerlijke rechtsgang en effectieve rechtsmiddelen kan verwachten. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat de Duitse autoriteiten het Unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn rechten.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank wijst erop dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht op gratis rechtsbijstand in asielprocedures voorschrijft en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Duitsland geen toegang tot medische zorg zal hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35037
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Khabote als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat er in Duitsland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Allereerst is er volgens eiser voor asielzoekers in Duitsland geen “fair trial” en “effective remedy” als bedoeld in artikel 47, derde lid, van het Handvest EU, artikel 46 van de Procedurerichtlijn en artikel 13 van het EVRM. Eiser wijst daartoe op het AIDA-rapport van juni 2024, update 2023. Daaruit blijkt dat asielzoekers alleen recht hebben op gefinancierde bijstand in de beroepsprocedure. Volgens eiser is een advocaat echter vanaf het begin af aan noodzakelijk, omdat de asielaanvraag valt of staat met de gehoren en gebreken daarin in een later stadium niet hersteld kunnen worden. Verder blijkt volgens eiser uit p. 64 van het AIDA-rapport dat de tijd die asielzoekers wordt vergund om beroep in te stellen (7 dagen), te kort is om gedegen te kunnen appelleren. Ook hangt de toegankelijkheid van juridisch advies, na vertrek uit de opvangcentra, sterk af van de woonplaats van de asielzoeker. Eiser stelt dat hij zich daarom ook niet (effectief) tot de autoriteiten kan wenden.
Daarnaast vreest eiser dat hij bij terugkeer naar Duitsland slachtoffer zal worden van belediging, discriminatie en racisme en dat de autoriteiten hem niet zullen helpen. Eiser wijst daartoe op artikelen van Duitsland Instituut, het Algemeen Dagblad (AD), de Volkskrant, DW, ProAsyl, Migazin, Tageschau en ZDF en het landenrapport “2018 Country Reports on Human Rights Practices: Germany” van US Department of State (USDOS).
Eiser heeft op de zitting ook gewezen op een artikel van 10 augustus 2024 van het AD “Met honkbalknuppels jagen op buitenlanders in Duitsland: “Pas op, Faschos!””, om te onderbouwen dat het rechtsextremistisch geweld tegen asielzoekers zich nog steeds voordoet.
5.1. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Duitsland bevestigd in de uitspraak van 8 november 20232. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Duitse autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.3 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.4
5.2. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. De Procedurerichtlijn schrijft geen onvoorwaardelijk recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures voor. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand (pas) hoeft te worden aangeboden in de beroepsprocedure, en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. Van strijd met de Procedurerichtlijn of andere

2.ECLI:NL:RVS:2023:4107.

3 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
4 Arrest Jawo, punten 91-92.
Europeesrechtelijke beginselen is daarom geen sprake. Verder ziet p. 64 van het AIDA- rapport update 2023 waarnaar eiser heeft verwezen op asielzoekers die een Dublinprocedure doorlopen in Duitsland. Deze passage is dus niet relevant voor eiser. Uit andere passages in het AIDA-rapport update 2023 blijkt wel dat voor asielzoekers die in beroep willen tegen de afwijzing van hun asielaanvraag moeilijkheden ondervinden, onder meer door de korte beroepstermijnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de verwijzing naar het AIDA-rapport update 2023 echter niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van structurele tekortkoming in de asielprocedure die de hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Daarbij is van belang dat eiser de voormelde moeilijkheden in Duitsland aan de orde kan stellen. Eiser heeft ter zitting niet kunnen toelichten waarom dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zou zijn.
5.3.
Verder blijkt uit de overgelegde informatie inderdaad dat er in Duitsland rechtsextremistisch geweld plaatsvindt tegen asielzoekers. De minister heeft echter terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de Duitse autoriteiten hem niet willen helpen. Eiser heeft in dat verband met name gewezen op het landenrapport van USDOS, waaruit blijkt dat een politieagent (buiten diensttijd) deelnam aan een demonstratie van PEGIDA en AfD en dat journalisten klagen dat zij door andere politieagenten ten onrechte zijn opgehouden. Uit het landenrapport van USDOS blijkt echter ook dat de klacht van de journalisten in behandeling is genomen en dat de autoriteiten optreden tegen het geweld. De minister heeft in het bestreden besluit daarnaast terecht gewezen op het meer recente landenrapport van USDOS van 2021, waaruit blijkt dat de Duitse autoriteiten stappen hebben ondernomen tegen extreemrechtse infiltratie in veiligheidstroepen. Gelet op het voorgaande mag de minister van eiser verwachten dat hij bij voorkomende problemen klaagt bij de Duitse autoriteiten. Er is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zal zijn.
5.4.
Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
6. Eiser voert aan dat er een reëel risico is op indirect refoulement. Eisers eerdere asielaanvraag in Duitsland is namelijk afgewezen, wat onbegrijpelijk is gelet op zijn verwondingen en de overgelegde stukken. Ook is er een verschil in beschermingsbeleid van Nederland en Jemen.
6.1.
Nu er mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (ook wat betreft de asielprocedure in Duitsland) mag de rechtbank in een Dublinprocedure niet toetsen of er een risico is op indirect refoulement. Anders dan de gemachtigde van eiser op zitting betoogde, volgt dit wel uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 20235 en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 20246. De rechtbank zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
Artikel 17 van de Dublinverordening

5.ECLI:EU:C:2023:934.

7. Eiser stelt dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. Eiser voert daartoe aan dat hij zijn asielaanvraag in Duitsland is afgewezen en dat hij daar dus geen medische zorg zal krijgen voor de verwondingen aan zijn been. Verder is de eerdere medische behandeling in Duitsland niet toereikend geweest. Uit het document van de huisarts van 21 september 2024 blijkt namelijk dat er nog scherven zijn achtergebleven in zijn been.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser heeft niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinterugkeerder in Duitsland geen zorg zal krijgen. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser een medisch rapport van 4 maart 2023 uit Duitsland heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij in Duitsland eerder wel medische zorg heeft gekregen. Ook is niet gebleken dat klagen voor eiser in Duitsland onmogelijk of bij voorbaat zinloos zal zijn, als hij vindt dat hem (ten onrechte) zorg wordt onthouden. Verder mocht de minister de omstandigheid dat er in Nederland is geconstateerd dat er scherven in het been van eiser zijn achtergebleven, onvoldoende vinden om de asielaanvraag aan zich te trekken. Daaruit kan namelijk niet zonder meer worden afgeleid dat de zorg in Duitsland ontoereikend is en dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 oktober 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.