ECLI:NL:RBDHA:2024:20336
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en de minderjarigheid van de eiser
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 8 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.L. van Leer, heeft aangevoerd dat hij minderjarig is en dat de minister ten onrechte zijn asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was. Na heropening van het onderzoek op 22 april 2024 en verdere correspondentie tussen partijen, heeft de rechtbank op 10 oktober 2024 het onderzoek opnieuw heropend om aanvullende informatie van de minister te verkrijgen.
De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn minderjarigheid aan te tonen. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser heeft documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn geboortedatum, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser meerderjarig is op basis van de beschikbare informatie en verklaringen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.