ECLI:NL:RBDHA:2024:20348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/09/648993 / FA RK 23-4190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2024 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdag 1] 2000 te [plaats 1] en hebben samen twee meerderjarige kinderen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen, en heeft de zaak op 27 juni 2024 behandeld. De man heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden bevatten een uitsluiting van gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding, dat tijdens het huwelijk niet is nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezitten, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de verzoeken tot echtscheiding toegewezen. Tevens heeft de rechtbank de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden beoordeeld, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de gezamenlijke bankrekening bij ING Bank op naam van de man zal worden gezet zonder verrekening van het saldo. De rechtbank heeft ook de hoofdelijkheid van de partijen voor bepaalde schulden vastgesteld en heeft de vrouw een vordering op de man toegewezen voor onverschuldigde huurbetalingen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 23-4190 (echtscheiding)
FA RK 23-9009 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummers: C/09/648993 (echtscheiding)
C/09/658150 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 1 augustus 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 31 mei 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 1] , België,
advocaat: mr. A.W. Morot te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] , Aruba,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn te Maastricht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 6, van de zijde van de man;
  • de brief van 20 juni 2023 met als bijlagen het originele betekeningsexploot en de reeds aangekondigde productie 4, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met producties 1 tot en met 7, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken tevens vermeerdering van de verzoeken, met producties 7 tot en met 30, van de zijde van de man;
  • de brief van 13 juni 2024, met producties 8 tot en met 38, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 17 juni 2024, met producties 31 tot en met 33, van de zijde van de man.
Op 27 juni 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten, verschenen.
Door de advocaat van de man zijn tijdens de zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
Na de zitting heeft de rechtbank nog het volgende stuk ontvangen:
- de e-mail van 30 juli 2024, van de zijde van de man.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdag 1] 2000 te [plaats 1] .
  • De man en de vrouw zijn eerder met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdag 2] 1993 tot [dag] 1995. Dit huwelijk is ontbonden door inschrijving van de beschikking van de rechtbank Maastricht op 16 maart 1995. De man en de vrouw zijn destijds gehuwd onder het opmaken van huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, zonder periodiek of finaal verrekenbeding.
  • Zij zijn de ouders van twee meerderjarige kinderen.
  • Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen hebben de man en de vrouw beiden in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
  • De vrouw verblijft op Aruba in de (voormalige) echtelijke woning van partijen. De man verblijft sinds 1 april 2023 in een huurwoning in België.
  • De man en de vrouw hebben hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd in een notariële akte houdende wijziging huwelijkse voorwaarden van 17 mei 2000 waarvoor rechterlijke goedkeuring is gegeven, zoals wettelijk vereist was tot 1 januari 2012. Daarin is onder meer bepaald:
Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd, ingaande de dag na heden.
Aansprakelijkheid voor schulden
Artikel 2
Voor de schulden van ieder van de echtgenoten is aansprakelijk degene die de betreffende schuld heeft doen ontstaan. Voor schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding is ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk.
(…)
Vergoedingen
Artikel 4
De echtgenoten zijn, voor zover zij niet ander overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van de onttrekking. Deze vergoeding is terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.
(…)
Kosten huishouding
Artikel 7
1.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. (…)
Jaarlijkse verrekening van inkomsten
Artikel 9
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen onder aftrek van hetgeen daaraan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artikel 8 voor zover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, overblijft, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen door een desbetreffende verklaring verrekend tot het bedrag van de kleinste vordering. Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het inkomen of van het vermogen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.
(…)

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na vermeerdering luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
bepaling dat de vrouw binnen een maand na de (tussen)beschikking een bedrag van € 1.186.122,- aan de man dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de datum van algehele voldoening;
benoeming van accountant [naam 1] van CARC Group te Aruba voor de waardering van de aandelen van de vrouw in [bedrijf] Aruba Corporation NV;
bepaling dat de vrouw binnen twee weken na de datum van de (tussen)beschikking de jaaropgaven 2022 en de afschriften van de saldi van haar privérekeningen in Nederland en Aruba per 1 april 2023 in de procedure dient in te brengen;
bepaling van de (wijze van de) afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden voor wat betreft het te verrekenen vermogen van partijen conform het voorstel van de man;
bepaling dat de Mercedes met kenteken [kenteken 1] (België) aan de man wordt toegedeeld en de Mercedes met kenteken [kenteken 2] , de Mercedes met kenteken [kenteken 3] , de Mercedes met kenteken [kenteken 4] , de Volkswagen New Beetle Cabrio met kenteken [kenteken 5] en de Suzuki Swift met kenteken [kenteken 6] aan de vrouw worden toegedeeld, een en ander tegen gesloten beurs,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer tegen het door de man verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw zelfstandig verzocht om:
- in incident de man te bevelen om afschriften van alle op zijn naam staande bankrekeningen in het geding te brengen met vermelding van de saldi op die bankrekeningen per peildatum 1 april 2023 en wel uiterlijk voorafgaand aan de door de rechtbank te bepalen mondelinge behandeling,
en daarnaast om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
veroordeling van de man om met de vrouw over te gaan tot afwikkeling van het te verrekenen vermogen, bestaande uit de saldi van de (privé) rekeningen van de man en de vrouw op de peildatum 1 april 2023;
veroordeling van de man om aan de vrouw een bedrag van € 8.042,90 te betalen uit hoofde van onverschuldigde betaling;
bepaling dat de aan de vrouw toebehorende auto van het merk Mercedes met Belgisch kenteken [kenteken 1] aan de man kan worden toegedeeld met veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 5.000,- aan de vrouw, zijnde de waarde van deze auto;
een verklaring voor recht dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gemeenschappelijke schulden als vermeld in randnummers 24 tot en met 28 van het verweerschrift, en beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden en daarbij tevens te verklaren voor recht dat indien de vrouw dan wel de man meer betaalt dan 50% van een van deze schulden, de vrouw dan wel de man voor dit meerdere een vordering heeft op de man respectievelijk de vrouw;
veroordeling van de man om met de vrouw over te gaan tot verevening van hun wederzijds opgebouwde pensioenaanspraken en zijn medewerking te verlenen de hiervoor vereiste formulieren in te vullen en op te sturen naar zijn pensioenuitvoerder(s) en wel binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, kunnen de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond worden toegewezen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels, hierna aan te duiden als: HVR-Vo).
De rechtbank dient vervolgens te bepalen welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Hierbij stelt de rechtbank het volgende voorop. De man en de vrouw zijn eerder met elkaar – op [huwelijksdag 2] 1993 – in het huwelijk getreden. Dit huwelijk is ontbonden op 1 juni 1995 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man en de vrouw zijn vervolgens op [huwelijksdag 1] 2000 te [plaats 1] met elkaar hertrouwd. Nu de man en de vrouw eerder met elkaar gehuwd zijn geweest, herleven op grond van artikel 1:166 BW alle gevolgen van het eerste huwelijk van rechtswege alsof er geen echtscheiding heeft plaatsgevonden. Ook de rechtsgevolgen van het eerste huwelijk voor wat betreft het huwelijksvermogensregime herleven.
Dit betekent dat de rechtbank voor het bepalen van het toepasselijk recht aansluiting zal zoeken bij de situatie zoals deze was ten tijde van de eerste huwelijkssluiting. Gelet op de huwelijksdatum – [huwelijksdag 2] 1993 – is op het huwelijksvermogensregime het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, omdat zij in de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze hebben uitgebracht voor de toepassing van Nederlands recht. Omdat dit het recht betreft van de staat waarvan een echtgenoot de nationaliteit had ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is dit een geldige rechtskeuze op grond van artikel 22 lid 1 sub b van de HVR-Vo.
De rechtbank zal daarom Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, waarin zij elke gemeenschap van goederen hebben uitgesloten.
De huwelijkse voorwaarden bevatten verder een periodiek verrekenbeding. Tussen partijen staat vast dat zij tijdens het huwelijk niet hebben voldaan aan de overeengekomen periodieke verrekenplicht. Nu er sprake is van een niet nageleefd periodiek verrekenbeding geldt het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW, te weten dat het aanwezige vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
De financiële afwikkeling van het huwelijkse voorwaarden ziet op het volgende:
  • een eenvoudige gemeenschap, te weten een gezamenlijke bankrekening bij de ING;
  • te verrekenen vermogen;
  • (vergoedings)vorderingen.
De rechtbank zal hierna bovenstaande punten één voor één bespreken.
Eenvoudige gemeenschap
De man en de vrouw zijn het er ter zitting over eens geworden dat alleen de gezamenlijke bankrekening bij ING Bank met IBAN: [rekeningnummer] een eenvoudige gemeenschap betreft, en dat deze bankrekening op naam van de man zal worden gezet zonder verrekening van het saldo. De vrouw heeft toegezegd dat zij haar medewerking zal verlenen aan het op naam van de man zetten van deze rekening.
Te verrekenen vermogen
Blijkens artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen een periodiek verrekenbeding van de overschotten van ieders inkomen over het afgelopen boekjaar overeengekomen. Partijen hebben gedurende het huwelijk geen uitvoering gegeven aan het periodieke verrekenbeding. Partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor het bepalen van de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen 1 april 2023 gehanteerd moet worden.
Tijdens de zitting is vast komen te staan dat volgens partijen het te verrekenen vermogen op de peildatum uit de volgende bestanddelen bestaat:
  • saldi op de bankrekeningen op naam van de man c.q. de vrouw;
  • twee auto’s: Mercedes met kenteken [kenteken 2] en Mercedes met kenteken [kenteken 7] ;
  • de aandelen op naam van de vrouw in [bedrijf] N.V.
De rechtbank stelt vast dat partijen tijdens de zitting in dat kader met elkaar de volgende afspraken hebben gemaakt. Ten aanzien van de saldi op de privé-bankrekeningen van partijen zijn partijen overeengekomen dat ieder de op zijn/haar naam staande rekening(en) houdt zonder verrekening van het saldo met de andere partij (‘met gesloten beurzen’). Ten aanzien van de twee auto’s (een Mercedes met kenteken [kenteken 2] op naam en in bezit van de vrouw en een Mercedes met kenteken [kenteken 7] op naam en in bezit van de man) zijn partijen overeengekomen dat ieder de op zijn/haar naam staande auto houdt zonder verdere verrekening van de waarde (‘met gesloten beurzen’). Ten aanzien van de aandelen in [bedrijf] N.V., de onderneming van de vrouw, heeft de man ter zitting het standpunt van de vrouw erkend dat deze aandelen geen waarde vertegenwoordigen. Als gevolg hiervan valt er ten aanzien van de aandelen ook niks meer tussen partijen te verrekenen.
De rechtbank stelt vast dat het voorgaande tot gevolg heeft dat partijen ter zake het periodiek verrekenbeding niets meer van elkaar te vorderen hebben en zal de door partijen gemaakte afspraken opnemen in haar beslissing. Het overige verzochte ten aanzien van de afwikkeling van het periodiek verrekenbeding, de benoeming van accountant [naam 1] van CARC Group te Aruba voor de waardering van de aandelen van de vrouw in [bedrijf] N.V. en de verzoeken die de man en de vrouw op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in dat kader hebben gedaan (tot het overleggen van jaaropgaven 2022 en bankrekeningafschriften), zal gelet op de gemaakte afspraken worden afgewezen.
Vergoedingsrecht van de man
Blijkens de overgelegde producties is op 22 december 2010 een perceel domeingrond met de daarop gebouwde woning, plaatselijk bekend als [pand 1] in Aruba, notarieel aan de vrouw geleverd voor 425.000 Arubaanse florin (AWG). Tussen de man en de vrouw is in geschil of de man met privévermogen heeft geïnvesteerd in de aankoop van het perceel en de verbouwing van de woning op dit perceel, en of op basis daarvan aan de man een (nominaal) vergoedingsrecht jegens de vrouw toekomt op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden.
De man stelt dat de aankoop van het perceel en de verbouwing van de woning van [pand 1] is gefinancierd met zijn voorhuwelijks vermogen, gevormd door de verkoopopbrengst van aandelen uit zijn onderneming [naam 2] B.V. op 31 december 2001 en door de verkoopopbrengsten van op zijn naam staande panden in [plaats 2] , [plaats 3] (België) en [plaats 4] (Aruba) in 2006 en 2007. Volgens de man is het aannemelijk dat de koop van twee panden aan [plaats 5] ( [nummer 1] en [nummer 2] ) in Aruba op naam van de vrouw in 2006 en 2007 is gefinancierd met vermogen van beide partijen. Deze panden zijn volgens de man enkel op naam van de vrouw gezet vanwege rechtszaken in Nederland waarin de man verwikkeld was. Verder is volgens de man aannemelijk dat het pand [pand 2] in Aruba op naam van de vrouw is gekocht in 2008 met het restant van de verkoopopbrengsten in 2006 en 2007 van de op zijn naam staande panden. De man meent dat hij door overlegging van de stukken cijfermatig heeft gesteld en onderbouwd hoe de koop en verkoop van onroerend goed door de jaren heen heeft geleid tot de financiering van de koop van het pand aan [pand 1] . De man stelt dat hij op basis hiervan een nominaal vergoedingsrecht heeft op de vrouw van 2.300.000 AWG, zijnde de marktwaarde van het perceel met het daarop aanwezige pand na de verbouwing van het pand conform de taxatie in 2014.
De vrouw betwist dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt. Volgens de vrouw heeft de man niet aangetoond dat het perceel en de verbouwing van [pand 1] met zijn privévermogen is gefinancierd. De vrouw stelt dat het vermogen van de man is opgegaan aan het onderhouden van het gezin, verkeerde beleggingen en gerechtelijke procedures in Nederland. Dit is door de man erkend in een e-mailbericht aan de vrouw op 16 juli 2022. Volgens de vrouw is de aankoop van het perceel volledig met haar privévermogen gefinancierd, door middel van een lening als deel van de financiering, de verkoopopbrengst uit het op haar naam staande pand [plaats 5] in Aruba en een tweede hypotheek die is gevestigd op het op haar naam staande pand [pand 2] in Aruba. Daarnaast heeft de vrouw aangevoerd dat als al dient te worden aangenomen dat de man op enig moment privévermogen heeft geïnvesteerd in de aankoop dan wel verbouwing van een privégoed van de vrouw, de man dit heeft gedaan ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
Voor zover de rechtbank toch toekomt aan het vaststellen van een vergoedingsrecht is volgens de vrouw de door de man genoemde taxatiewaarde voor het vaststellen daarvan niet relevant, nu het om een nominaal vergoedingsrecht gaat. Daarnaast is de getaxeerde waarde bovendien niet reëel omdat het pand al jaren zonder succes te koop staat, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt en beslist ten aanzien van het verzochte vergoedingsrecht als volgt. Beide partijen hebben ieder hun eigen versie overgelegd over hoe het eigen privévermogen tot stand is gekomen en op welke wijze de aankoop van het perceel met de daarop gebouwde woning aan [pand 1] in Aruba is gefinancierd. Om het door de man gestelde vergoedingsrecht vast te kunnen stellen, moet hij gemotiveerd en onderbouwd met stukken kunnen aantonen hoeveel van zijn vermogen is geïnvesteerd in het perceel en de verbouwing van [pand 1] . De man heeft uitgebreid onderbouwd en aangetoond hoe zijn vermogen tot stand is gekomen door middel van de verkoop van zijn onderneming en de verschillende panden. Dat zegt echter niets over de wijze waarop het vermogen is uitgegeven en hoe de geldstromen zijn gelopen ten opzichte van de aankoop van [pand 1] . Hoewel het gelet op de stellingen niet onaannemelijk is dat er enig privévermogen van de man is geïnvesteerd in [pand 1] , kan de rechtbank op basis van de overgelegde stukken en gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet vaststellen of, en zo ja met welke bedragen, dat is gebeurd. De rechtbank betrekt daarbij ook de als productie 7 door de vrouw overgelegde e-mail van 16 juli 2022, waarin de man aan de vrouw het volgende schrijft (inclusief typefouten):
“terug kikend op mijn/ons leven moet ik bekennen dat ik grote fouten heb gemaakt die helaas onomkeerbaar zijn.
Toen wij besloten naar Aruba te gaan, realiseerde ik mij niet dat een leven met een jong gezin, zonder dat daar inkomsten tegenover staan heel veel geld kosten. meer als dat we op lange tijd nodig hebben op de manier zoals we willen leven.
(…)
Bij verkoop bleek ik in problemen te komen doordat ik een aanbiedingsplicht had aan de bestaande huurder.
Maar ik had al verkocht, alleen nog niet geleverd. Heb daardoor na prcedures tonnen boete moeten betalen.
Alles verkocht uiteindelijk, en dat hadden we nooit moeten doen. Geld belegd in aandelen, en daarna goudrekeningen. alleen maar geld gekost doordat ik geen geduld had, en impulsieve beslissingen nam.
(…)
Ik snap dat je me kwalijk neemt dat ik ons in zo’n situatie gebracht heb, maar ik heb geen aanschaffingen voor mijzelf gedaan, waarvan je kunt zeggen dat ik verkwistend bezig bent geweest.
Ik heb gewoon verkeerd beheer gevoerd, door niet na te denken, en dat is super dom. Ik neem dan de schuld ook volledig op me, en moet daarbij mijn oprechte excuses maken, en snap dat daardoor onze relatie fout is gelopen.”
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat aan de man het door hem gestelde vergoedingsrecht onvoldoende heeft onderbouwd, en zal het daartoe strekkende verzoek afwijzen. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan de overige verweren van de vrouw.
Vordering van de vrouw op grond van onverschuldigde betaling
Herinrichtingskosten
De vrouw stelt dat zij een vordering op de man heeft uit hoofde van onverschuldigde betaling op de man, in verband met het namens haar aan de man overgemaakte bedrag van € 5.000,- aan herinrichtingskosten. De vrouw heeft dit bedrag geleend bij mevrouw [naam 3] , die het bedrag rechtstreeks heeft overgemaakt aan de man op 1 maart 2023 met de omschrijving ‘
bedrag van mevr [de vrouw] tbv inrichting woning [woonplaats 1]’. De betaling is volgens de vrouw gedaan op basis van de – uiteindelijk alleen door de vrouw ondertekende – intentieverklaring die is opgesteld ten tijde van de schikkingsonderhandelingen tussen partijen.
Volgens de man is er geen juridische grondslag voor het verzoek van de vrouw. Hij heeft de echtelijke woning in Aruba in maart 2023 verlaten op uitdrukkelijk verzoek van de vrouw en onder de afspraak dat zij de inrichting voor zijn woning in België zou betalen. Voor zover hier wel rekening mee wordt gehouden, is de betaling voldaan voor de peildatum en dient dit bedrag volgens de man in mindering te worden gebracht op de ING-bankrekening van de man bij de verrekening van de saldi van de bankrekeningen.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft, door aan te voeren dat partijen hadden afgesproken dat de man de woning in Bonaire zou verlaten onder de voorwaarde dat de vrouw de inrichting voor zijn woning in België zou betalen, gemotiveerd betwist dat er geen rechtsgrond is voor de betaling van de herinrichtingskosten door de vrouw. In het licht dat de man de gehele inboedel van de woning in Bonaire bij de vrouw heeft achtergelaten, acht de rechtbank dit ook niet onaannemelijk. De vrouw heeft vervolgens naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat wel sprake is van een onverschuldigde betaling. Het enkele feit dat de intentieovereenkomst (waarin ook allerlei andere punten stonden opgenomen) niet door de man is ondertekend, is daarvoor onvoldoende. Hierom zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Huurbetalingen
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de vrouw een bedrag van € 3.042,90 voor twee maanden huur na de peildatum onverschuldigd aan de man heeft betaald. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw op dit punt daarom toewijzen.
Schulden
De vrouw heeft verzocht een verklaring voor recht af te geven omtrent de aansprakelijkheid voor en de draagplicht van de volgende schulden:
  • lening bij [naam 3] ;
  • lening bij [de vrouw] ;
  • aanslag inkomstenbelasting / AZV;
  • grondbelastingen, en
  • erfpachtbelastingen.
Leningen bij [naam 3] en [de vrouw] en aanslag inkomstenbelasting / AZV
Tussen partijen is niet in geschil dat zij gedurende het huwelijk leningen zijn aangegaan bij [naam 3] met een openstaande schuld van € 365.000,- en bij [de vrouw] met een openstaande schuld van € 50.000,- en dat zij voor deze leningen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Tijdens de zitting is daarnaast gebleken dat, in afwijking van het standpunt dat de vrouw hierover eerder heeft ingenomen, ook niet meer tussen partijen in geschil is dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld in verband met de aanslagen inkomstenbelasting / AZV op naam van de man ter hoogte van 59.036,51 AWG.
De rechtbank overweegt vervolgens dat er, naar zij begrijpt, tussen partijen ten aanzien van de schuld bij [de vrouw] en de schuld in verband met de aanslagen inkomstenbelasting / AZV overeenstemming bestaat dat zij allebei voor de helft hiervan draagplichtig zijn. Gelet hierop zal de rechtbank in ieder geval voor deze twee schulden de door de vrouw verzochte verklaring voor recht afgeven dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schulden en dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden. Nu op grond van artikel 6:10 BW al geldt dat als één van hen wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer in de schuld bijdraagt dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, hij of zij voor dit meerdere een regresrecht op de andere (ex-)echtgenoot heeft, zal de rechtbank het (deel)verzoek van de vrouw om dit voor deze schulden voor recht te verklaren, bij gebrek aan belang afwijzen.
Ten aanzien van de schuld aan [naam 3] heeft de man echter aangevoerd dat deze is aangewend voor de onderneming van de vrouw, [bedrijf] Aruba Corporation N.V. Volgens de man zou deze schuld daarom moeten worden afgelost aldus dat de vrouw via deze N.V. een bedrag van € 203.673,- aan [naam 3] terugbetaalt (onder vrijwaring van de man), waarna partijen het resterende deel van € 163.327,- bij helfte dienen af te lossen.
De vrouw heeft dit betwist en aangevoerd dat dit niet uit de balans van [bedrijf] Aruba Corporation N.V. blijkt.
Voor zover de man met zijn voormelde stellingen heeft bedoeld dat de draagplicht voor deze schuld conform de door hem aangegeven verdeling moet worden vastgesteld, overweegt de rechtbank als volgt. Het enkele feit dat de langlopende schuld aan aandeelhouders in de balans van 2018 van [bedrijf] N.V. ongeveer gelijk is aan het bedrag dat partijen in 2014 hebben geleend bij [naam 3] , is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat het door partijen geleende bedrag van [naam 3] naar deze N.V. is doorgestort. Zelfs als dit wel het geval zou zijn, geldt dat – zoals de man onder punt 28 van zijn verweerschrift zelfstandige verzoeken tevens vermeerdering verzoek zelf heeft aangegeven – deze lening dan door [bedrijf] N.V. dient te worden terugbetaald aan partijen. De rechtbank is daarom van oordeel dat partijen ook voor deze schuld voor de helft draagplichtig zijn en zal dan ook voor deze schuld de door de vrouw verzochte verklaring voor recht omtrent de hoofdelijke aansprakelijkheid en draagplicht afgeven. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen, zal de rechtbank het (deel)verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat indien de vrouw dan wel de man meer betaalt dan 50% van deze schuld, de vrouw dan wel de man voor dit meerdere een vordering heeft op de man respectievelijk de vrouw, bij gebrek aan belang afwijzen.
Grond- en erfpachtbelastingen
Volgens de vrouw is de man voor de helft draagplichtig voor de belastingschulden ter zake achterstallige betalingen van erfpacht en grondrechten. Deze kosten, vergelijkbaar met de Nederlandse aanslag Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW), vallen volgens de vrouw onder de kosten van de gewone gang van de huishouding.
De man stelt dat de vrouw niet heeft aangetoond met een duidelijk en onderbouwd overzicht wat de precieze hoogte is van de thans openstaande aanslagen grond- en erfpachtbelastingen. Bovendien betwist de man dat deze aanslagen kosten van de huishouding betreffen, omdat deze verbonden zijn aan de woning die uitsluitend op naam van de vrouw staat.
Blijkens de door de rechtbank ambtshalve geraadpleegde informatie van de Arubaanse overheid over grond- en erfpachtbelastingen, moet erfpachtcanon worden betaald bij gebruik van een stuk grond van de overheid en moet iedereen die eigenaar is van een woning en/of stuk grond in Aruba grondbelasting betalen.
Uit voorgaande informatie leidt de rechtbank af dat erfpacht vergelijkbaar is met huur, wat naar haar oordeel kosten zijn die de gewone gang van de huishouding betreffen. Voor schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding is op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden ieder voor het geheel aansprakelijk. Nu er ter zake deze schuld geen overeenstemming over de draagplicht is (de man vindt immers dat deze schuld geheel voor rekening van de vrouw dient te komen), zal de rechtbank hierover oordelen. Daarbij overweegt zij dat, gelet op het bepaalde in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden, geldt dat deze schulden dienen te worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan en, voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, uit ieders vermogen naar evenredigheid.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, voor deze schuld alleen het (deel)verzoek van de vrouw alleen toewijzen voor zover dat ziet op een verklaring voor recht over de hoofdelijke aansprakelijkheid en dit (deel)verzoek van de vrouw voor het overige afwijzen. Omdat dit uit de stukken niet precies te herleiden is om welk bedrag het hier gaat en hierom ook niet is verzocht, zal de rechtbank ten aanzien van deze schuld geen specifiek bedrag opnemen in haar beslissing.
Ten aanzien van de grondbelasting is de rechtbank gebleken dat dit eigenaarslasten betreffen die naar het oordeel van de rechtbank niet onder de gewone gang van de huishouding vallen. Hierom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een schuld waarvoor alleen de vrouw aansprakelijk is, nu het een woning op haar naam betreft. Het (deel)verzoek van de vrouw voor zover het op deze schuld ziet zal daarom worden afgewezen.
Pensioenverevening
Dit verzoek van de vrouw is ingetrokken, zodat de rechtbank hierop geen beslissing meer hoeft te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdag 1] 2000 te [plaats 1] ;
*
stelt vast dat de gezamenlijke bankrekening bij ING Bank met IBAN: [rekeningnummer] op naam van de man zal worden gezet, waaraan de vrouw haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen, zonder verrekening van het saldo;
*
stelt in het kader van de afwikkeling van het periodiek verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden vast dat partijen zijn overeengekomen dat:
  • ieder de op zijn/haar naam staande rekening(en) houdt zonder verrekening van het saldo met de andere partij (‘met gesloten beurzen’);
  • ieder de op zijn/haar naam staande auto houdt (de vrouw de Mercedes met kenteken [kenteken 2] en de man de Mercedes met kenteken [kenteken 7] ) zonder verdere verrekening van de waarde (‘met gesloten beurzen’),
en stelt vast dat partijen hebben vastgesteld dat de aandelen op naam van de vrouw in [bedrijf] N.V. geen waarde vertegenwoordigen, waardoor partijen ter zake het periodiek verrekenbeding over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 3.042,90 dient te voldoen uit hoofde van onverschuldigde huurbetalingen;
*
verklaart voor recht dat partijen ten aanzien van de volgende schulden hoofdelijk aansprakelijk zijn en in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig:
  • de schuld bij [naam 3] ter hoogte van € 365.000,-;
  • de schuld bij [de vrouw] ter hoogte van € 50.000,-;
  • de schuld op naam van de man in verband met de aanslagen inkomstenbelasting / AZV ter hoogte van 59.036,51 AWG;
en verklaart voor recht dat partijen ten aanzien van de volgende schuld hoofdelijk aansprakelijk zijn:
- de schuld op naam van de vrouw ter zake achterstallige betalingen van erfpacht;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af al het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.L. Benink, E.D.A. Geleijns en M.E. Visser, rechters, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 1 augustus 2024.
.