Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
www.rechtspraak.nl
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, had op 4 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, nadat hij sinds 31 juli 2024 internationale bescherming had gekregen in Bulgarije. De minister van Asiel en Migratie verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet, omdat eiser zich onmiddellijk naar Bulgarije moest begeven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar verscheen niet op de zitting op 14 november 2024, ondanks dat hij en zijn gemachtigde vooraf hadden aangekondigd niet te komen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bewijs heeft overgelegd dat zijn verblijfsvergunning in Bulgarije is of zal worden ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om aan te tonen dat de omstandigheden in Bulgarije zodanig zijn dat hij daar niet veilig kan verblijven. De rechtbank verwijst naar het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat er sprake moet zijn van onverschilligheid van de autoriteiten in Bulgarije, wat zou leiden tot materiële deprivatie. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije te maken krijgt met een schending van zijn rechten.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.