ECLI:NL:RBDHA:2024:20404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
8 december 2024
Zaaknummer
SGR 22/3012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een dakopbouw met dakterras in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras aan de [adres 1] te [plaatsnaam]. De vergunninghouder had op 22 oktober 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 29 maart 2022 werd verleend. Eisers, bewoners in de directe omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij vrezen voor onevenredige schaduwhinder in hun tuinen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat er geen sprake is van onevenredige schaduwhinder. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een bezonningsonderzoek dat door de vergunninghouder is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de bezonning op de gevels van de woningen van eisers niet in het geding komt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de welstandscommissie de dakopbouw heeft goedgekeurd en dat de adviezen van de welstandscommissie door het college zijn overgenomen. De rechtbank concludeert dat de vergunning rechtmatig is verleend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaken tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Remeijer-Schmitz en mr. V. Boender-Wiebenga).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J. Geelhoed).

Inleiding

1. Bij besluit van 22 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras, het maken van een constructieve doorbraak en het vervangen van de kozijnen op de locatie [adres 1] te [plaatsnaam] .
1.1.
Bij besluit van 29 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024, samen met de beroepen in de zaken met zaaknummers SGR 21/6572, 21/7708 en 22/7768, op zitting behandeld. Daarbij waren aanwezig: eisers, de gemachtigden van verweerder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Vergunninghouder heeft op 22 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras, het maken van een constructieve doorbraak en het vervangen van de kozijnen van de woning aan de [adres 1] .
2.1.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder voldoet de aangevraagde omgevingsvergunning aan het bestemmingsplan en zijn geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.
2.2.
Eisers wonen in de directe omgeving van vergunninghouder. Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. De dakopbouw leidt tot onevenredige schaduwhinder en verweerder had op grond van artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels nadere eisen moeten stellen om dit te voorkomen. Tot slot is volgens eisers ten onrechte een positief welstandsadvies verleend.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Overeenstemming met het bestemmingsplan?
4. In het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” heeft het perceel [adres 1] de bestemming “Woondoeleinden” en de aanduiding ‘extra bouwlaag’. Op grond van artikel 5, derde lid, onder k, onder I, van de planregels mag hier een extra bouwlaag en terras worden gebouwd, waarbij de voorwaarde geldt dat de oppervlakte van de extra bouwlaag niet meer mag bedragen dan het aangegeven percentage van het dakoppervlak van het desbetreffende gebouw in de tabel in artikel 6.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat met de bouw van de dakopbouw wordt voldaan aan het maximale bebouwingspercentage van het dakoppervlak in de tabel in artikel 6 van de planregels. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in overeenstemming met het bestemmingsplan is en dat in zoverre sprake is van een gebonden beschikking en geen belangenafweging plaatsvindt.
Bezonning
5. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot het stellen van nadere eisen. Eisers wijzen op artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels. Daarin staat dat verweerder nadere eisen kan stellen aan de situering en de opbouw van het volume van de dakopbouw om ervoor te zorgen dat geen onevenredige schaduwhinder optreedt. Volgens eisers zorgt de dakopbouw van [adres 1] voor onevenredige schaduwhinder in hun tuinen.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om gebruik te maken van de nadere eisen-regeling. Verweerder voert aan dat bij de totstandkoming van het ontwerpbestemmingsplan “ [bestemmingsplan] 2020” (ontwerpbestemmingsplan) een bezonningsonderzoek is uitgevoerd door Peutz. Uit dat bezonningsonderzoek volgt dat bij de woningen van eisers voldaan kan worden aan de Haagse bezonningsnorm van minimaal twee uur bezonning op de gevel in de periode van 19 februari tot 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10º. Van onevenredige schaduwhinder zal daarom volgens verweerder geen sprake zijn.
5.2.
Op grond van artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels is verweerder bevoegd om in verband met de bezonning nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de opbouw van het volume van de dakopbouw. Aan de achterzijde van het gebouw, waarop de extra bouwlaag zal worden geplaatst, dient de situering van de extra bouwlaag zodanig te zijn, dat de aangrenzende percelen en/of aan de achterzijde gelegen percelen en de daarbij behorende tuinen als gevolg van de extra bouwlaag geen onevenredige schaduwhinder ondervinden. Er is sprake van een onevenredige schaduwhinder, indien als gevolg van de plaatsing van de extra bouwlaag tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10˚ niet zijn gewaarborgd.
5.3.
De rechtbank overweegt dat uit het bezonningsonderzoek van Peutz, waarnaar verweerder verwijst, volgt dat is onderzocht wat het gevolg is voor de bezonning van de omgeving wanneer het volledige bouwblok aan de [straatnaam 1] / [straatnaam 2] /
[straatnaam 3] wordt bebouwd met dakopbouwen. Uit dit bezonningsonderzoek volgt dat ook in die situatie bij eisers nog steeds wordt voldaan aan de Haagse bezonningsnorm voor bezonning op de gevels. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Tussen partijen is wel in geschil of in de achtertuinen onevenredige schaduwhinder, zoals bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels, ontstaat.
5.4.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat van onevenredige schaduwhinder pas sprake is als de bouw van een dakopbouw ervoor zorgt dat in de omliggende tuinen in het geheel niet meer sprake is van twee bezonningsuren per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10˚. Als de bouw van een dakopbouw dat gevolg heeft, kan verweerder nadere eisen stellen.
5.5.
De rechtbank overweegt dat in het bezonningsonderzoek van Peutz geen berekening wordt gemaakt van schaduwhinder in de tuinen van eisers als gevolg van de dakopbouwen. Verweerder heeft zich daarom op basis van dit onderzoek niet op het standpunt kunnen stellen dat in de tuinen geen sprake is van onevenredige schaduwhinder en dat daarom het stellen van nadere eisen niet nodig is.
5.6.
De rechtbank overweegt verder dat eisers een bezonningsonderzoek hebben laten opstellen naar het effect van een dakopbouw op de bezonning in hun tuinen. De resultaten van dit onderzoek staan in een rapport van Bezonningsingenieur.nl van 28 april 2021. Dit onderzoek is opgesteld naar aanleiding van een verleende omgevingsvergunning voor eenzelfde dakopbouw op de woning aan de [adres 2] in hetzelfde bouwblok. Dit onderzoek is door eisers in deze procedure ingebracht om te onderbouwen dat ook de dakopbouw op [adres 1] zal zorgen voor onaanvaardbare schaduwhinder in hun tuinen. In dit rapport zijn twee scenario’s uitgewerkt. Ten eerste het scenario dat alleen een dakopbouw op [adres 2] wordt gerealiseerd en ten tweede het scenario dat het hele bouwblok van een dakopbouw wordt voorzien.
5.7.
De rechtbank overweegt dat het tweede scenario in dit geval niet aan de orde is. In deze procedure ligt immers alleen het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw op [adres 1] ter beoordeling voor. De rechtbank kan daarom alleen kijken naar het effect van deze dakopbouw. De rechtbank begrijpt dat eisers vrezen voor precedentwerking. Die vrees is ook niet denkbeeldig, aangezien in dezelfde periode ook vergunningen zijn verleend voor dakopbouwen op andere huizen in het bouwblok. De omvang van het geschil bij de rechtbank wordt echter bepaald door het bestreden besluit, in dit geval het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor [adres 1] , en de daartegen gerichte beroepsgronden. De rechtbank mag niet buiten de omvang van het geschil treden. De integrale toetsing van de invloed van alle dakopbouwen op het bouwblok vindt plaats bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Dat is het moment waarop eisers kunnen aanvoeren dat het mogelijk maken van dakopbouwen op het hele bouwblok onaanvaardbare gevolgen heeft voor hun bezonning.
5.8.
In het rapport van Bezonningsingenieur.nl wordt geconcludeerd dat in de geplande situatie, waarbij een dakopbouw wordt gerealiseerd op [adres 2] , in grote delen van de tuin van de [adres 3] en [adres 4] minder dan twee uur bezonning mogelijk is. Uit het rapport volgt verder dat op [adres 5] in de bestaande situatie alleen op 21 juni sprake is van bezonning en dat deze bezonning verdwijnt als een dakopbouw wordt gebouwd op [adres 2] .
5.9.
De rechtbank overweegt dat het rapport van Bezonningsingenieur.nl niet de situatie heeft onderzocht waarbij een dakopbouw op de [adres 1] wordt gebouwd, maar de situatie waarbij een dakopbouw op de [adres 2] wordt gebouwd. Uit het rapport volgt dat die dakopbouw zal leiden tot extra schaduwhinder in de tuinen en buitenruimtes van eisers. Er is echter geen sprake van onevenredige schaduwhinder, zoals dit is gedefinieerd in artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels. Uit de conclusie van het rapport van Bezonningsingenieur.nl dat in grote delen van de tuinen sprake is van minder dan twee uur bezonning, leidt de rechtbank af dat in (kleinere) delen van de tuinen nog wel twee bezonningsuren per dag mogelijk zijn. Voor [adres 5] geldt dat er in de bestaande situatie al geen twee bezonningsuren per dag mogelijk zijn, zodat geen sprake is van een afname tot minder dan twee uur die het gevolg is van de beoogde dakopbouw op [adres 2] . De rechtbank overweegt dat uit de conclusies van dit rapport ook kan worden afgeleid dat bij de dakopbouw op de [adres 1] geen sprake zal zijn van onevenredige schaduwhinder in de tuinen van eisers. Dit komt doordat deze dakopbouw op een grotere afstand van de tuinen van (de meeste) eisers ligt. Bij de [adres 2] geldt bovendien dat deze ligt op een hoek, dichtbij achterliggende bebouwing, zodat daar de bezonningssituatie nijpender is dan bij de [adres 1] . Als daar al niet wordt voldaan aan de definitie van onevenredige schaduwhinder, zoals bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels, dan zal dat ook gelden voor de tuinen bij [adres 1] . De rechtbank overweegt dat verweerder gelet hierop in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan haar bevoegdheid om nadere eisen te stellen.
Welstand
6. Eisers betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Eisers voeren hiertoe aan dat verweerder het advies van de Welstands- en Monumentencommissie (welstandscommissie) niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Eisers wijzen op het tegenrapport van april 2021, waarin staat dat het [straatnaam 2] van grote bouw- en cultuurhistorische waarde is en dat verticale uitbreidingen daarom zorgvuldig beoordeeld moeten worden. De welstandscommissie staat ten onrechte teveel verschillen in de vormgeving van de dakopbouwen toe. De welstandscommissie gaat akkoord met een setback van twee meter aan de voorkant van de woning, terwijl voor woningen aan de overkant van de straat omgevingsvergunningen zijn verleend voor dakopbouwen met een kleinere setback aan de achterkant van de woning. Ook is de welstandscommissie akkoord gegaan met het realiseren van een dakopbouw met een doorgetrokken voorgevel aan de [straatnaam 3] 191.
6.1.
Verweerder wijst erop dat de welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. [1] Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandstoets een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden. In de onderhavige zaak is het bouwvolume geregeld in het bestemmingsplan, zodat dit bij de welstandstoets moet worden gerespecteerd. Eisers hebben ook geen deskundig tegenadvies overgelegd, aldus verweerder.
6.2.
In het welstandsadvies van 25 augustus 2021 staat:

Niet akkoord. De commissie acht een dakopbouw op deze locatie voorstelbaar.(…)
De onderhavige woning maakt onderdeel uit van een grotere architectonische eenheid aan een plein, deze bebouwing beslaat de [straatnaam 3] , het [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] . De commissie onderschrijft het feit dat er zorgvuldig wordt uitgelijnd met de eerder geaccordeerde en vergunde dakopbouw voor [adres 2] . Aan de overzijde van de straat is voor [adres 6] echter ook een dakopbouw geaccordeerd en vergund. De commissie vraagt de maat van de setback ter hoogte van het dakterras over te nemen van deze dakopbouw zodat er een symmetrisch en evenwichtig straatprofiel ontstaat. (…)”
6.3.
In het welstandsadvies van 20 oktober 2021 staat:
“Akkoord. Eerder achtte de commissie een dakopbouw op deze locatie voorstelbaar en onderschreef zij de hoofdopzet van een setback met behoud van de bestaande geprononceerde daklijst. Zij kon echter, op onderdelen, niet instemmen met het ontwerp.
De commissie kan instemmen met de hoofdvorm en architectonische uitwerking van de dakopbouw in het voorliggende aangepaste ontwerp. De maat van de setback is bij nader inzien alsnog akkoord. De symmetrie van het straatprofiel wordt voldoende geborgd. De commissie kan tevens instemmen met de positie en indeling van de pui in de voorgevel. In plaats van de eerdere schuifpui is nu sprake van openslaande deuren uitgelijnd met de middelste twee stijlen van de onderliggende erker. Zowel de positie als de vormgeving en de detaillering van de dakopbouw is voldoende afgestemd op de eerder geaccordeerde en vergunde dakopbouw voor [adres 2] , behorend tot dezelfde architectonische eenheid. (…)
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de adviezen van de welstandscommissie heeft mogen overnemen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. [2] Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
6.5.
In het door eisers overgelegde tegenrapport heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de welstandsadviezen niet over te nemen. In dit tegenrapport staan geen redenen waarom de welstandsadviezen niet juist zijn. Dat het bouwplan volgens het tegenrapport zorgvuldig moet worden beoordeeld, betekent niet dat de welstandsbeoordeling onjuist is geweest. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren daarom geen grond voor het oordeel dat de welstandsadviezen zodanige gebreken vertonen, dat verweerder de adviezen niet (zonder meer) aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dat de welstandscommissie heeft ingestemd met een setback aan de voorkant betekent ook niet dat de welstandsadviezen niet deugdelijk zijn. Uit de welstandsverordening blijkt dat getoetst moet worden op het niveau van het bouwblok en dat een dakopbouw bestaande dakopbouwen op hetzelfde bouwblok moet volgen. Vaststaat dat op het bouwblok van de [straatnaam 3] dakopbouwen zijn vergund met een setback aan de voorkant, zodat hieraan wordt voldaan. Dat op andere bouwblokken in de omgeving dakopbouwen met een setback aan de achterkant aanwezig zijn, betekent niet dat de welstandstoets onjuist is geweest.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1139
2.ABRvS 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1210.