In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had eerder, op 30 november 2023, een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de minister een beslistermijn van vier weken werd opgelegd en een dwangsom van € 100,- per dag voor overschrijding van deze termijn. Eiseres heeft op 24 september 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister geen besluit had genomen over haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid van een referent.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten. Eiseres vroeg om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank overwoog dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat een ingebrekestelling niet nodig was omdat de minister al eerder een termijn was opgelegd. De rechtbank constateerde dat de minister niet binnen de gestelde termijn had gehandeld en dat de dwangsom van € 7.500,- inmiddels verbeurd was.
De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de minister vier weken de tijd kreeg om alsnog een besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres werd ook in haar proceskosten vergoed, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.