In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 26 september 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, wat door beide partijen is goedgekeurd. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister had 90 dagen de tijd om te beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd en is inmiddels verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin het 'first in first out'-principe werd besproken. De rechtbank concludeert dat het niet onmogelijk is voor de minister om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit te nemen. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de relevante datum. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.