ECLI:NL:RBDHA:2024:20532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.7829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Het beroep is ingediend op 28 februari 2024, tegen het niet tijdig beslissen door de minister op het bezwaarschrift van 9 mei 2023. De minister heeft op 17 juni 2024 alsnog een besluit genomen, waardoor het beroep zich mede richt tegen dit besluit. De aanvraag was eerder afgewezen op 17 april 2023, en het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 30 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiseres heeft geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waardoor dit deel niet-ontvankelijk is. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de geboortedatum van eiseres niet heeft gecorrigeerd, aangezien de minister niet overtuigd is van de juistheid van de door eiseres overgelegde documenten.

De rechtbank stelt vast dat eiseres, die de Afghaanse nationaliteit heeft, op het moment van binnenkomst van haar partner in Nederland minderjarig was. Hierdoor valt zij niet onder de groep personen die een afgeleide verblijfsvergunning kan krijgen. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50, omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7829

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. van den Hombergh),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Het beroep is op 28 februari 2024 ingediend als een beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister op het bezwaarschrift van 9 mei 2023. Op 17 juni 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waardoor het beroep zich, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede richt tegen dit besluit.
1.1.
De minister heeft de aanvraag met het besluit van 17 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven en heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep niet tijdig
5. Het is niet gebleken dat eiseres nog belang heeft bij het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
Totstandkoming van het besluit6. Eiseres heeft de Afghaanse nationaliteit en verblijft momenteel in Afghanistan. Zij heeft een aanvraag gedaan voor een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar partner [naam]. Bij de aanvraag is aangegeven dat eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 2002. Bij brief van 7 maart 2023 is een kopie ingeleverd van de identiteitskaart van eiseres, waaruit blijkt dat de geboortedatum van eiseres [geboortedatum 2] 2004 is. De minister heeft referent gevraagd om een verklaring te geven voor de verschillende geboortedata. Met de gegeven verklaringen heeft referent niet aannemelijk gemaakt dat eiseres op [geboortedatum 1] 2002 zou zijn geboren. De minister houdt om die reden de geboortedatum van [geboortedatum 2] 2004 aan, zoals genoemd op de identiteitskaart. Omdat uit de asielprocedure van referent blijkt dat referent op 23 augustus 2021 in Nederland is aangekomen heeft de minister de mvv-aanvraag afgewezen, aangezien eiseres op dat moment minderjarig was. In verband hiermede volgt volgens de minister uit artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dat eiseres niet onder de groep personen die een afgeleide verblijfsvergunning kunnen krijgen. Het bezwaar van eiseres is door de minister afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft een nieuw identiteitsbewijs overlegd met daarop [geboortedatum 1] 2002 als geboortedatum. De minister heeft hierin geen aanleiding gezien om de geboortedatum te corrigeren, omdat eiseres eerder al een drietal documenten had overlegd met daarop 2004 als geboortejaar.
Heeft de minister terecht de geboortedatum van eiseres niet gecorrigeerd?
7. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte haar geboortedatum niet heeft willen corrigeren. Zij stelt dat de in bezwaar overlegde documenten en de uitleg van haar en referent wel aanleiding hadden moeten vormen voor correctie van de geboortedatum. Op het aanvraagformulier is de juiste geboortedatum van [geboortedatum 1] 2002 ingevuld, maar daarna is verwarring ontstaan, omdat op de overlegde kopieën van documenten de datum [geboortedatum 2] 2004 staat vermeld. Referent heeft dit eerst zelf willen ophelderen middels zijn brief van 29 maart 2023, maar was hierin niet volledig. In bezwaar is pas een volledige uitleg gegeven. Referent heeft ter zitting ook toegelicht dat het als gevolg van het systeem van geboorteregistraties in Afghanistan vaker misgaat met geboortedata op identiteitsdocumenten. Eiseres en referent weten zeker dat [geboortedatum 1] 2002 de juiste geboortedatum is, nu de vader van eiseres dit heeft bevestigd. Daarom hebben zij de bevoegde autoriteiten verzocht om correctie op diverse documenten, welke in bezwaar ook zijn toegezonden. Op 19 juli 2024 heeft eiseres een kopie van een nieuwe e-Tazkera opgestuurd met daarop de geboortedatum [geboortedatum 1] 2002.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de Gezinsherenigingsrichtlijn geen omschrijving van het begrip huwelijk bevat. In artikel 9 van het EU Handvest is bepaald dat het recht om te huwen en het recht om een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens nationale wetten die de uitoefening van deze rechten beheersen. De rechtbank begrijpt het standpunt van de minister aldus dat voor de uitleg van het begrip huwelijk aangesloten moet worden bij de in artikel 10:32 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen vereisten voor een naar Nederlands internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Voor erkenning daarvan is derhalve vereist dat beide partners bij het aangaan van het huwelijk de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt of die leeftijd hebben bereikt bij het verzoek om erkenning van dat huwelijk. Die minimumleeftijd is ook opgenomen in paragraaf B7/3.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en geldt ook voor de toepassing van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Niet valt in te zien dat een algemene minimumleeftijd van 18 jaar voor het aangaan van een huwelijk, de essentie van het in artikel 9 van het EU Handvest neergelegde recht om te huwen aantast [2] .
De minister stelt zich in de bestreden besluitvorming terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres meerderjarig was op het moment dat referent Nederland binnenkwam. Eiseres heeft bij de aanvraag een identiteitskaart (e-Tazkera) ingeleverd met daarop [geboortedatum 2] 2004 als haar geboortedatum. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten de geboortedatum van de papieren Tazkera naar de E-Tazkera verkeerd hebben berekend. In het dossier bevindt zich een papieren Tazkera. Uit de vertaling van deze papieren Tazkera blijkt dat haar leeftijd in het jaar 2013/2014 uitkomt op negen jaar oud. De datum van afgifte van het document is 7 april 2013. Dit betekent dat het geboortejaar van eiseres 2004 of 2005 zou moeten zijn. Daarbij mocht de minister eiseres ook tegenwerpen dat uit de kopie van de geboorteakte ook een geboortedatum van [geboortedatum 2] 2004 blijkt. De minister stelt verder terecht dat het door eiseres overgelegde document met de handgeschreven verklaring van haar vader betreffende de geboortedata van zijn kinderen geen objectief verifieerbaar document is waarmee de geboortedatum van [geboortedatum 1] 2002 aannemelijk wordt gemaakt. Dat eiseres in bezwaar een nieuwe e-Tazkera met de geboortedatum van [geboortedatum 1] 2002 heeft overlegd, maakt ook niet dat hieruit volgt dat deze geboortedatum moet worden aangenomen als de juiste geboortedatum. Eiseres heeft namelijk eerder in de procedure een drietal documenten overgelegd met daarop 2004 als geboortejaar. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat een nieuw document niet zonder meer kan leiden tot een wijziging van de geboortedatum van eiseres. De minister heeft dan ook terecht de mvv-aanvraag afgewezen nu eiseres op de datum van binnenkomst in Nederland van referent minderjarig was en eiseres dan ook niet valt onder de groep personen die een afgeleide verblijfsvergunning kunnen krijgen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen het besluit van 17 juni 2024 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar;
- verklaart het beroep het tegen besluit van 17 juni 2024 ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2018:1413