ECLI:NL:RBDHA:2024:2055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
AWB 22 – 22 _ 8016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies met beperkte taalvaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich had ziekgemeld met rugklachten en psychische klachten. Eiser had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en later een Ziektewetuitkering. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering op 14 januari 2022, heeft een verzekeringsarts beperkingen vastgesteld en zijn er functies geselecteerd die eiser met zijn beperkingen zou kunnen vervullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen vanwege zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de functies van een lager niveau zijn en dat iemand met beperkte taalvaardigheid in staat kan worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

In het besluit van 4 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder per 4 april 2022 eiser een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
In het besluit van 7 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is A.I. Polac verschenen, tolk in de Poolse taal.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser werkte voorheen als algemeen medewerker/chauffeur voor gemiddeld 43,13 uur per week. Op 6 april 2020 meldde hij zich ziek met rugklachten. Hij heeft ook last van psychische klachten. Daarnaast is eiser bekend met hyperhidrosis en diabetes mellitus type 1. Hij ontving op het moment van ziekmelden een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiser ontving vanaf 11 mei 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 14 januari 2022 heeft hij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
1.2
Na deze aanvraag is eiser gezien door een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen en die vastgelegd in een FML. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd die eiser met zijn beperkingen zou moeten kunnen verrichten. Met die functies is er een verlies aan verdiencapaciteit van 21,18%. Dit is minder dan 35% zodat eiser volgens verweerder geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.3
In bezwaar heeft een verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiser heroverwogen. Deze arts ziet geen reden om af te wijken van het medisch oordeel van de eerste verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige b&b heeft ook nog eens gekeken naar de arbeidskundige kant van de zaak. Deze arbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat de functies die de eerste arbeidsdeskundige heeft geselecteerd nog steeds geschikt zijn. Wel is het verlies aan verdiencapaciteit minimaal aangepast naar 21,29% Hierna heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Standpunt van eiser
2. Eiser stelt zich - samengevat - op het standpunt dat hij zowel psychisch als lichamelijk meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Ook vindt hij dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen, onder meer omdat hij de Nederlandse taal in woord en geschrift onvoldoende beheerst.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 4 april 2022 is. Dit is de datum in geding.
4.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
4.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
De medische beoordeling; lichamelijke beperkingen
5.1
Eiser voert aan dat zijn lichamelijke beperkingen die verband houden met zijn rugklachten zijn onderschat. Hij heeft in beroep medische informatie van de neuroloog van 30 november 2022 en de neurochirurg van 14 februari 2023 overgelegd. Uit die informatie blijkt dat er een operatie indicatie was. Dat is anders dan de verzekeringsarts b&b heeft gesteld in het bezwaarrapport van 28 oktober 2022. Op de zitting heeft eiser hierover gesteld dat uit de medische informatie kan worden afgeleid dat de operatie aan de rug, die begin 2023 heeft plaatsgevonden, verband hield met een recidief hernia. Eiser vindt dat de verzekeringsarts b&b hier in het nadere rapport van 5 mei 2023, onvoldoende op in is gegaan. De verzekeringsarts b&b geeft in dat rapport aan dat de operatie indicatie met name verband hield met een toename van klachten na een val op het stuitje. Eiser is het hier niet mee eens. Hij vindt dat de recidief hernia waarvan sprake was, iets zegt over zijn belastbaarheid op de datum in geding.
5.2
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b over de lichamelijke beperkingen. De eerste verzekeringsarts heeft bij het vaststellen van de beperkingen rekening gehouden met de rugklachten. In de rubriek fysieke omgevingseisen van de FML zijn beperkingen aangenomen voor beschermende middelen (het dragen van zware beschermende middelen) en trillingsbelasting. In de rubriek dynamische handelingen zijn ook diverse beperkingen aangenomen. Hierbij gaat het om (lichte) beperkingen voor frequent buigen tijdens het werk, duwen en trekken, tillen, dragen en lopen tijdens het werk, traplopen en klimmen.
In de rubriek statische houdingen is eiser licht beperkt geacht voor zitten tijdens het werk, staan tijdens het werk en gebogen en/of getordeerd actief zijn. De verzekeringsarts b&b heeft zich met die beperkingen kunnen verenigen.
5.3
De door eiser ingediende medische informatie van de neuroloog en de neurochirurg leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met de rugklachten. De rechtbank leidt uit de brief van de neuroloog af dat bij eiser de val op zijn stuitje op 21 november 2022, de oorzaak was van een hevige toename van uitstralende pijn in het rechterbeen en de rug. Op de MRI die vervolgens op
26 november 2022 is gemaakt werd een recidief hernia (L5-S1) gezien, waarna er sprake was van een operatie indicatie. De verzekeringsarts b&b is hier in het rapport van 5 mei 2023 afdoende op in gegaan. De operatie indicatie is ruim na de datum in geding (7,5 maanden) ontstaan en houdt verband met een toename van klachten na een val. De rechtbank kan zich verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat dit de medische situatie van eiser op de datum in geding niet wijzigt. In de medische informatie komen rugklachten naar voren met een andere oorzaak die ruim na de datum in geding zijn ontstaan.
De psychische klachten
6.1
Eiser vindt ook dat hij op psychisch gebied beperkter is. Hij heeft brieven van de basis GGZ van 19 december 2022 en 13 juni 2023 overgelegd. Van laatstgenoemde brief heeft eiser op de zitting de rechtbank en de gemachtigde van verweerder een leesbaarder exemplaar laten lezen. Eiser verwijst met name naar de volgende passage die in de eerste brief staat vermeld:
“Voor patiënt was het (te) lastig om zijn negatieve gedachten onder controle te houden. In de aandachtoefeningen kon patiënt zich maar kortstondig richten op andere zaken dan zijn negatieve gedachten.”Eiser vindt dat hij door zijn concentratieproblemen beperkter is op psychisch gebied, onder meer voor het vasthouden en verdelen van de aandacht in het dagelijks functioneren en het handelingstempo. Ook vindt eiser dat hij door de boosheidsklachten en irritaties beperkt is voor samenwerken met anderen. De verzekeringsarts b&b heeft in het nadere rapport van 5 mei 2023 onvoldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om eiser beperkter te achten op psychisch gebied.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat ook de psychische beperkingen van eiser op zorgvuldige wijze en in voldoende mate in kaart zijn gebracht. Zowel de eerste verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b waren op de hoogte van de psychische klachten die eiser had (stemmingsklachten, mentale vermoeidheid, nervositeit en het gevoel minderwaardig te zijn). Ook waren zij bekend met de behandeling die eiser hiervoor onderging bij de praktijkondersteuner van de huisarts, die later is omgezet naar een behandeling bij de basis GGZ. Er zijn in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren diverse beperkingen voor eiser vastgelegd, met name onder de items 1.8 en 2.12 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren). Ook is eiser beperkt geacht voor emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, en samenwerken. Hierbij merkt de rechtbank op dat de beperkingen die eiser stelt te hebben voor het vasthouden en verdelen van de aandacht en het handelingstempo, over het algemeen slechts geduid worden in die gevallen waarin de betrokkene een ernstige psychiatrische stoornis heeft, zoals bijvoorbeeld een psychose of dementie. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake.
6.3
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie van de basis GGZ leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat eiser op psychisch gebied beperkter dient te worden geacht dan verweerder heeft gedaan. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b in het nadere rapport van 5 mei 2023 voldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren volstaan. De in de medische informatie verwoorde problematiek is bekend en hiermee is rekening gehouden bij de bepaling van eisers belastbaarheid.
6.4
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
Is de arbeidskundige beoordeling juist geweest?
7.1
De arbeidsdeskundige b&b vindt dat eiser op basis van de FML geschikt is voor de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 11180), lader, losser (SBC-code 111220), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 67071) en de als reserve geduide functies administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042).
7.2
De rechtbank stelt voorop dat zij uitgaat van de juistheid van de FML. Op basis van die FML zijn de functies geduid. Hierbij is dus rekening gehouden met de beperkingen die van toepassing zijn. Daarbij komt dat de signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, door de arbeidsdeskundige b&b afdoende zijn voorzien van een toelichting.
7.3
Eiser voert aan dat de arbeidsdeskundigen niet hebben gemotiveerd of hij over voldoende Nederlandse taalvaardigheid beschikt om de geselecteerde functies te kunnen vervullen. Voor alle geduide functies geldt namelijk dat hij over voldoende schriftelijke en mondelinge Nederlandse taalvaardigheid moet beschikking voor het ontvangen van (digitale) werkinstructies. Verweerder heeft in het verweerschrift wel gemotiveerd dat eiser de bekwaamheid van de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal wel binnen zes maanden kan verwerven, maar op de schriftelijke Nederlandse taalbeheersing die eiser ook niet beheerst, is verweerder niet ingegaan. Eiser heeft er in dit verband ter zitting op gewezen dat in de functies werkinstructies worden gegeven in schriftelijke vorm.
7.4
De rechtbank overweegt dat voor eiser functies zijn geselecteerd op opleidingsniveau 2 (een lager niveau). Ook wordt op grond van vaste rechtspraak [1] aangenomen dat iemand met een beperkte lees en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de functies productiemedewerker industrie, lader, losser en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen hieraan voldoen. Daarbij komt dat er op basis van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, van mag worden uitgegaan dat eiser de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bekwaamheid heeft, dan wel deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat eiser in Nederland zijn rijbewijs B heeft behaald en hij vanaf 2012 bij verschillende werkgevers werkzaam is geweest als productiemedewerker en chauffeur. In de functies productiemedewerker industrie, lader, losser en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen is een goede beheersing van de Nederlandse taal, in woord en geschrift, ook geen eis.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat de eerste drie geselecteerde functies op goede gronden zijn gebruikt door verweerder voor de schatting. De beroepsgronden die betrekking hebben op de reservefunctie administratief medewerker blijven daarom buiten bespreking.
Conclusie
8. Het vorenstaande betekent dat aan eiser terecht en op goede gronden per de datum in geding (4 april 2022) een WIA-uitkering is geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2012 en 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509 en ECLI:NL:CRVB:2020:1873.