ECLI:NL:RBDHA:2024:20551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.40658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische eiser in het kader van de Dublinprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder zaaknummer NL24.40659.

De rechtbank heeft op 2 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank concludeert dat de minister geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven geven aan de onjuiste datum van aankomst van de eiser in Spanje, zoals vermeld in het Eurodac-systeem. De rechtbank stelt vast dat de eiser in maart 2024 illegaal in Spanje is ingereisd en dat de minister op basis van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid van Spanje voor de behandeling van de asielaanvraag kan handhaven.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser kan worden overgedragen aan Spanje. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Indien een partij het niet eens is met deze uitspraak, kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40658

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.40659. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek NL24.40659, op
2 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op
1 mei 2024 bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft niet binnen twee maanden op het verzoek gereageerd. Daarom staat sinds 2 juli 2024 de verantwoordelijkheid van Spanje vast op grond van artikel 22, zevende lid van de Dublinverordening.
Standpunten van partijen
5. Eiser voert aan dat het claimverzoek van Nederland is gebaseerd op een Eurodac-resultaat waarvan aannemelijk is dat de daarin opgenomen aankomstdatum van eiser in Spanje, onjuist is. Uit het Eurodac-resultaat zou immers blijken dat eiser op 20 maart 2024 illegaal Spanje is ingereisd, dit is echter aantoonbaar onjuist. Dit blijkt uit het feit dat eiser, en dit staat ook vermeld in het aanmeldgehoor, op 18 maart 2024 Nederland is ingereisd en op 21 maart 2024 zijn asielaanvraag heeft ondertekend. In het bestreden besluit wordt aangegeven dat Spanje bij het claimverzoek juist en volledig is geïnformeerd, ook met betrekking tot de data waarop eiser naar eigen zeggen Spanje zou zijn in- en uitgereisd. Dit neemt echter niet weg dat het claimverzoek van Nederland is gebaseerd op een Eurodac-resultaat waarvan aannemelijk is dat het niet juist is. De foutieve datum in het Eurodac-resultaat had voor de minister aanleiding moeten vormen nader onderzoek te doen bij de autoriteiten van Spanje. Temeer nu door Spanje niet is gereageerd op het claimverzoek en er zodoende een fictief claimakkoord tot stand is gekomen. Door geen nader onderzoek te doen, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
6. De minister voert ter zitting aan dat de loopbrief dateert van 18 maart 2024 en de asielaanvraag van eiser van 21 maart 2024. De minister betwist dan ook niet dat 20 maart 2024 als datum van aankomst in Spanje, onjuist is. De minister stelt dat desalniettemin uit mag worden gegaan van het Eurodac-resultaat en de daaruit volgende verantwoordelijkheid van Spanje. Niet in geschil is namelijk dat eiser in maart 2024 in Spanje is geweest en daar zijn vingerafdrukken heeft afgegeven. Uit het referentienummer zoals vermeld in het Eurodac-resultaat, beginnend met ‘ES2’, kan daarnaast worden opgemaakt dat eiser Spanje illegaal is ingereisd. De minister wijst daarbij op artikel 24, derde lid van de Eurodacverordening [3] . Van enige onzorgvuldigheid in de procedure is volgens de minister dan ook geen sprake en er kan nog steeds worden uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Spanje.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank overweegt als volgt. Er is voldoende aanleiding om te constateren dat 20 maart 2024 als datum waarop eiser Spanje is ingereisd, niet klopt. Dit is door de minister ter zitting ook erkend. Nu echter niet in geschil is dat eiser Spanje in maart 2024 illegaal is ingereisd en daar zijn vingerafdrukken heeft afgegeven, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis aan de onjuiste datum hoeven geven. Op grond van deze, door eiser in zijn aanmeldgehoor verstrekte informatie mocht de minister nog uitgaan van de verantwoordelijkheid van Spanje voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 13, eerste lid van de Dublinverordening. [4] Dat de Spaanse autoriteiten niet op het claimverzoek hebben gereageerd, is niet ongebruikelijk en doet aan het voorgaande niets af. Temeer nu de rechtbank constateert dat de Spaanse autoriteiten met het claimverzoek volledig en juist zijn geïnformeerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 603/2013.
4.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 18 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15706.