ECLI:NL:RBDHA:2024:20637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.35221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 9 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard. Eiser betoogt dat het besluit onbevoegd is genomen, omdat het ondertekend is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat dit een gebrek is, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eiser, waardoor het besluit in stand blijft.

Eiser voert verder aan dat hij niet de benodigde informatie heeft ontvangen, zoals brochures die zijn rechten en plichten uitleggen. De rechtbank concludeert echter dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn argumenten naar voren te brengen en dat het ontbreken van de brochures niet heeft geleid tot een andere uitkomst. De rechtbank wijst erop dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35221
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. M.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en A. Avakyan als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk heeft en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Toepassing van artikel 6:22 van de Awb
5. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, omdat deze is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie.
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat het besluit ten onrechte is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank ziet aanleiding aan dit gebrek voorbij te gaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit is genomen door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de staatssecretaris, die daartoe vóór 2 juli 2024 ook bevoegd was. Medewerkers van de IND zijn vanaf 2 juli 2024 bevoegd om namens de minister dergelijke besluiten te nemen. Dit volgt uit de ‘Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie’ van 2 juli 2024. Gelet hierop, is het aannemelijk dat de belanghebbende niet door dit gebrek is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
Heeft de minister onzorgvuldig gehandeld?
7. Eiser voert aan dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij heeft brochure deel A en B niet ontvangen. De inhoud van de brochures is tijdens het aanmeldgehoor wel toegelicht aan eiser, maar dit is onvoldoende en dus nog steeds onzorgvuldig. Het niet uitreiken van de brochures is in strijd met de artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening. Door de brochures niet uit te reiken is eiser de mogelijkheid ontnomen om argumenten tegen overdracht aan Polen op zodanige wijze naar voren te brengen dat de procedure jegens hem mogelijk een andere afloop had kunnen hebben. Dit gebrek kan niet worden weggenomen met een zienswijze, omdat eisers gemachtigde niet opgeleid is om gehoren af te nemen. De minister had eiser om deze reden opnieuw moeten uitnodigen voor een gehoor. Daarnaast heeft de minister het adres van eiser te laat doorgegeven aan de Raad voor Rechtsbijstand, waardoor hij later dan normaal een advocaat toegewezen heeft gekregen en onvoldoende voorbereid het gehoor is ingegaan. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser ook nog aangevoerd dat hij minder tijd heeft gehad om nader onderzoek te verrichten naar de situatie in Polen voor Dublinterugkeerders, doordat hij pas later dan gebruikelijk bij deze zaak betrokken is geraakt.
8. De rechtbank merkt allereerst op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) op 30 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:934) een arrest heeft gewezen over onder andere artikel 4 (informatieplicht) en artikel 5 (persoonlijk onderhoud) van de Dublinverordening. In dat arrest heeft het Hof overwogen dat een overdrachtsbesluit waartegen beroep is ingesteld, op de grond dat het persoonlijk onderhoud waarin artikel 5 voorziet niet is gevoerd, nietig moet worden verklaard, tenzij de nationale regeling de betrokkene de mogelijkheid biedt om in het kader van dat beroep persoonlijk al zijn argumenten tegen dat besluit uiteen te zetten tijdens een gehoor dat de in artikel 5 genoemde voorwaarden en waarborgen eerbiedigt, en ondanks deze argumenten geen ander besluit kan worden vastgesteld. Verder heeft het Hof bepaald dat wanneer het persoonlijk onderhoud als bedoeld in artikel 5 van de Dublinverordening is gevoerd, maar de gemeenschappelijke brochures als bedoeld in artikel 4 van de Dublinverordening niet aan de betrokkene zijn overhandigd, de nationale rechter die de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit moet beoordelen, dit besluit alleen nietig kan verklaren als hij, gelet op de specifieke juridische en
feitelijke omstandigheden van het geval, van oordeel is dat die persoon daardoor daadwerkelijk de mogelijkheid is ontnomen zijn argumenten op zodanige wijze naar voren te brengen dat de procedure een andere afloop had kunnen hebben.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt dat de brochures deel A en B niet zijn verstrekt aan eiser, maar dat hem wel uitleg is gegeven over de inhoud daarvan. Eiser is verder in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen over de brochures en de daarin opgenomen rechten en plichten. Aan het einde van het gehoor is aan eiser nog gevraagd of hij alles heeft begrepen en daarop heeft hij een bevestigend antwoord gegeven. Hieruit volgt dat er een persoonlijk onderhoud als bedoeld in artikel 5 van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden, maar dat de brochures als bedoeld in artikel 4 van de Dublinverordening niet aan eiser zijn overhandigd. Uit voornoemd arrest van het Hof volgt dat de rechtbank moet nagaan of eiser daardoor daadwerkelijk de mogelijkheid is ontnomen zijn argumenten op zodanige wijze naar voren te brengen dat de procedure een andere afloop had kunnen hebben.
10. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is aan eiser tijdens het aanmeldgehoor uitleg gegeven over de inhoud van de brochures en heeft hij na afloop van het gehoor bevestigd dat hij alles heeft begrepen. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat zijn ouders, zus en neef in Nederland wonen, dat hij bij zijn ouders woont en financieel afhankelijk is van hen. Verder heeft hij verklaard over zijn vertrek uit zijn land van herkomst, zijn inreis in Polen, zijn visum in dat land en zijn reis naar Nederland. Ook heeft hij desgevraagd zijn bezwaren tegen overdracht naar Polen toegelicht, verklaard over zijn ervaringen in Polen en toegelicht waarom hij juist in Nederland asiel heeft aangevraagd. Na het aanmeldgehoor heeft eiser de mogelijkheid gehad om correcties en aanvullingen in te dienen op het schriftelijk verslag daarvan. Van die mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt. Eiser heeft wel – met bijstand van zijn gemachtigde – een zienswijze ingediend, waarin hij – onder verwijzing naar verschillende rapporten – uiteen heeft gezet wat zijn bezwaren zijn tegen het voornemen om hem over te dragen aan Polen. Daarnaast heeft eiser in zijn beroepschrift en tijdens de zitting bij de rechtbank toegelicht waarom hij het niet eens is met overdracht aan Polen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande niet gebleken dat eiser de mogelijkheid is ontnomen om zijn argumenten tegen overdracht aan Polen op zodanige wijze naar voren te brengen, dat dit tot een andere uitkomst van deze procedure had kunnen leiden. Eiser heeft immers op meerdere momenten zowel mondeling als schriftelijk en met bijstand van een advocaat zijn argumenten naar voren kunnen brengen. Eiser heeft ook steeds dezelfde bezwaren genoemd tegen overdracht naar Polen. Dat de minister aanvankelijk het verkeerde adres aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft gegeven waardoor eiser later dan gebruikelijk een advocaat toegewezen heeft gekregen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de gemachtigde van eiser onvoldoende tijd heeft gehad om de argumenten van eiser goed naar voren te kunnen brengen of om onderzoek te verrichten, is niet aannemelijk geworden. De gemachtigde van eiser heeft ook niet concreet toegelicht waarnaar hij nog nader onderzoek had willen verrichten, naast het onderzoek dat hij al heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Onjuiste grondslag claimakkoord en individuele garanties

12. Eiser voert aan dat het claimakkoord op onjuiste gronden is geaccepteerd door Polen. Het claimverzoek is gedaan op grond van artikel 12, eerste of derde lid, van de
Dublinverordening, omdat eiser nog in het bezit was van een geldige verblijfstitel in Polen. Ten tijde van het claimakkoord was deze verblijfstitel echter verlopen, waardoor het claimakkoord met Polen op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening, onjuist is. De minister had om deze reden individuele garanties voor eiser moeten vragen of zijn asielaanvraag in behandeling wordt genomen door Polen.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de verblijfstitel van eiser in Polen op 18 mei 2024 is verlopen. In het claimverzoek van Nederland staat ook dat eiser een verblijfstitel in Polen heeft die geldig is tot 18 mei 2024. Verder staat in het claimverzoek dat het verzoek is gebaseerd op grond van artikel 12, eerste en derde lid, van de Dublinverordening. Polen heeft het claimverzoek van Nederland op 21 mei 2024 geaccepteerd op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister heeft ter zitting bevestigd dat de grondslag voor het claimakkoord niet klopt, omdat eiser niet langer een geldige verblijfstitel in Polen had toen Polen het claimverzoek accepteerde en het claimakkoord tot stand kwam. De vraag is of de minister daarom aan Polen individuele garanties had moeten vragen dat Polen de asielaanvraag van eiser daadwerkelijk in behandeling zal nemen.
13. De bedoeling van de Dublinverordening is om de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen. Dat doen de lidstaten onderling. De lidstaat waar een claimverzoek is ingediend, moet kunnen beoordelen of het claimverzoek terecht is gedaan. Essentieel hiervoor is dat de verzoekende lidstaat juiste en volledige informatie verstrekt. In het claimverzoek is de juiste en volledige informatie verstrekt aan Polen over de verblijfstitel van eiser in Polen. Polen is ervan op de hoogte, of had ervan op de hoogte moeten zijn, dat eisers verblijfstitel is verlopen toen Polen de claim accepteerde. De Poolse autoriteiten hebben met de acceptatie van het verzoek om terugname van eiser gegarandeerd hun internationale verplichtingen na te komen. De minister hoefde om deze reden geen individuele garanties te vragen of Polen de asielaanvraag van eiser in behandeling zal nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Kan ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?

15. Eiser voert aan dat de minister gelet op de uitspraak van de Afdeling van
4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3455) nader onderzoek moet doen naar de situatie in Polen voor Oekraïners. Eiser wijst in dit verband in beroep op de volgende bronnen: het AIDA-rapport Temporary Protection Poland, een bij de zienswijze bijgevoegd internetartikel waaruit volgens eiser blijkt dat Polen Oekraïense mannen zal uitzetten naar Oekraïne en een (vertaald) Pools artikel over de Poolse minister van Defensie.
16. De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit recent nog bevestigd.2 Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Polen overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Polen. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
17. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Het klopt dat de Afdeling is in haar uitspraak van 4 september 2024 niet is ingegaan op de situatie in Polen voor Oekraïense Dublinterugkeerders, maar de door eiser ingebrachte bronnen geven geen reden om de lijn van de Afdeling niet te volgen. De stukken in het AIDA rapport zien op Oekraïense asielzoekers die een terugkeerbesluit hebben gekregen en over Oekraïense asielzoekers die in detentie zijn gezet. Nu in het rapport geen redenen worden gegeven voor zulk soort besluiten en zij zien op het beschermingsbeleid in Polen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het rapport. Ditzelfde geldt voor het Poolse artikel over de Poolse minister van Defensie en het bij de zienswijze overgelegde internetartikel. Uit voornoemde uitspraak van het Hof van 30 november 2023 en voornoemde uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiële meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Gezien hetgeen daarover hiervoor overwogen is, kan nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden. De rechtbank komt daarom niet toe aan het toetsen van indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.

Had de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken?

18. Als bijzondere, individuele omstandigheid heeft eiser genoemd dat hij in Nederland werkt en hier familie heeft wonen. Eisers vader, die in Nederland woont, is afhankelijk van zijn hulp. Eisers vader is niet in staat om te werken en alleen het inkomen van eisers moeder is onvoldoende om de huur te betalen. Zowel eiser als zijn moeder moeten werken en afwisselen in de zorg voor eisers vader. Eiser brengt zijn vader naar het ziekenhuis en doet boodschappen voor hem. Verder heeft eiser tijdens de zitting betoogt dat de minister ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat bij overdracht naar Polen uitzetting naar Oekraïne dreigt.
18. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Polen onevenredig hard is. De familiebanden in Nederland zijn daarvoor op zichzelf onvoldoende. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zijn vader niet zonder zijn hulp kan. De minister heeft in dit kader terecht opgemerkt dat eisers ouders al twee jaar (zonder de aanwezigheid van eiser) in Nederland hebben verbleven. Daarnaast wonen eisers zus en neef ook in Nederland. De minister wordt ook gevolgd in het standpunt dat de Dublinverordening weliswaar erop is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Dat eiser werk heeft in Nederland wordt evenmin gezien als een bijzonder, individuele omstandigheid, omdat meerdere asielzoekers zich in dezelfde situatie bevinden. Over het betoog over indirect refoulement, wijst de rechtbank naar wat zij hiervoor heeft overwogen, namelijk dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten vanwege het gepasseerde gebrek in het bestreden besluit. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.