In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2024 een opvolgende rechterlijke machtiging verleend voor de duur van een jaar, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoek tot deze machtiging werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een cliënt die momenteel verblijft in een accommodatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voortzetting van het verblijf in de accommodatie noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Dit besluit is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waaronder de medische verklaring van een arts en het standpunt van de cliënt en haar advocaat.
De cliënt, geboren in 1928, heeft aangegeven tegen haar wil in de accommodatie te verblijven en heeft gepleit voor afwijzing van het verzoek. De advocaat van de cliënt heeft betoogd dat de cliënt niet lijdt aan dementie en dat zij in staat is om zelfstandig thuis te wonen, mits de juiste zorg wordt geboden. De afdelingsarts heeft echter gesteld dat de cliënt zorgafhankelijk is door vasculaire dementie en dat haar vermogen tot zelfzorg sterk is verminderd. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de cliënt niet in staat is om zelfstandig te wonen zonder risico op ernstig nadeel.
De rechtbank heeft de machtiging verleend, met de opmerking dat deze geen beletsel vormt voor de cliënt om, indien mogelijk, met zorgafspraken thuis te verblijven. De beslissing is genomen in het belang van de cliënt en haar welzijn, waarbij de rechtbank de noodzaak van de machtiging heeft onderbouwd met medische en sociale overwegingen. De machtiging is geldig tot en met 23 oktober 2025.