ECLI:NL:RBDHA:2024:20742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.14061 en NL24.14064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag EU verblijfsdocument en hoorplicht geschonden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een EU verblijfsdocument beoordeeld. Eiser, geboren in 1988 en van Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om verblijf bij zijn partner, die de Poolse nationaliteit heeft. De aanvraag werd eerder afgewezen op basis van de veronderstelling dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de afwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan de hoorplicht, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat eiser ten onrechte niet is gehoord en dat het bestreden besluit gebreken vertoont. Verweerder krijgt de gelegenheid om het gebrek te herstellen binnen een termijn van tien weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.14061 en NL24.14064

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van

[eiser/verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 maart 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, referente, G. Gunez als tolk en de gemachtigde van verweerder.
5. De gemachtigde van eiser heeft twee getuigen meegebracht naar de zitting en de rechtbank verzocht om deze getuigen te mogen horen. Het gaat om de neef van eiser en om een taxichauffeur. Zij zouden kunnen verklaren over de oprechte huwelijksrelatie tussen eiser en referente. De gemachtigde van verweerder is om een reactie gevraagd. Hoewel de gemachtigde van verweerder heeft verklaard dat een taxichauffeur mogelijk als objectieve derde kan worden aangemerkt, heeft zij er ook op gewezen dat eiser al in de bezwaarfase schriftelijke verklaringen van de betreffende getuigen had kunnen inbrengen en dat de zitting niet het juiste moment is om dergelijke verklaringen af te nemen.
6. Artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat een partij die zelf getuigen wil meebrengen naar zitting daarvan ten minste tien dagen voor de zittingsdag mededeling moet doen aan de bestuursrechter en de andere partij(en). Nu de gemachtigde van eiser dit niet heeft gedaan, maar de getuigen onaangekondigd heeft meegebracht, is het horen van de getuigen naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Daarbij acht de rechtbank van belang dat – zoals de gemachtigde van verweerder ook heeft gesteld – geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid schriftelijke verklaringen van de getuigen in te brengen. Niet in de bezwaarfase, maar ook niet voorafgaand aan de zitting. Niet gesteld of gebleken is dat dit niet mogelijk zou zijn geweest.
7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen voor het horen van getuigen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
8. Eiser is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wenst verblijf bij zijn gestelde partner, [naam] (referente), in Nederland. Zij heeft de Poolse nationaliteit.
9. Eiser heeft eerder eenzelfde aanvraag ingediend. Die aanvraag heeft verweerder afgewezen, omdat volgens hem sprake zou zijn van een schijnrelatie. Bij uitspraak van
27 februari 2023 [2] heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen die afwijzing ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft eiser geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit in rechte vaststaat.
10. Verweerder heeft de huidige aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser en referente er niet in zijn geslaagd om aan de hand van de overgelegde stukken aan te tonen dat aan het inmiddels voltrokken huwelijk een oprechte huwelijksrelatie ten grondslag ligt en dat er feitelijk invulling wordt gegeven aan dit huwelijk.
Wat vindt eiser in beroep?
11. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert – kort gezegd – het volgende aan. Verweerder stelt ten onrechte dat geen sprake is van een oprechte huwelijksrelatie. Het besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat verweerder het besluit met een bepaalde vooringenomenheid heeft genomen. Dit blijkt onder andere uit het onderscheid tussen de relatie voor en de relatie na de huwelijkssluiting dat verweerder ten onrechte maakt. Ook hanteert verweerder ten onrechte geen objectieve benadering van het huwelijk door te verlangen dat een ‘oprechte huwelijksrelatie’ wordt aangetoond. Daarnaast heeft verweerder de overgelegde bewijsstukken onvoldoende betrokken of er te weinig waarde aan gehecht in zijn beoordeling. Eerder overgelegde stukken zijn ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Ten slotte is de hoorplicht geschonden, waarbij van belang is dat door het inmiddels voltrokken huwelijk voor de huidige aanvraag een ander toetsingskader geldt dan bij de vorige aanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
12. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder in dit geval niet heeft kunnen afzien van een hoorzitting in de bezwaarfase. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld [3] , is het uitgangspunt dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dat dit uitgangspunt te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is, de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. De hoogste bestuursrechter wijst daarbij expliciet op zaken waarin artikel 8 EVRM [4] -aspecten aan de orde zijn. De rechtbank stelt vast dat het hier om een dergelijke zaak gaat.
12.1.
De rechtbank is het met verweerder eens dat bij de huidige aanvraag geen sprake is van een nieuw toetsingskader door het inmiddels voltrokken huwelijk, maar van een nieuw toetsingsmoment van de oprechtheid van de relatie op dit moment. In verband met de vaststelling van een schijnrelatie in de vorige procedure is het aan eiser om te onderbouwen dat alsnog een oprechte relatie is ontstaan. [5] Toch vindt de rechtbank dat verweerder in deze specifieke zaak een hoorzitting niet achterwege heeft kunnen laten. Hierbij is van belang dat eiser in het kader van deze nieuwe aanvraag veel bewijsstukken heeft overgelegd, hij expliciet heeft verzocht om een hoorzitting en hij heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft. Verweerder heeft onvoldoende acht geslagen op de grote hoeveelheid foto’s die zijn gemaakt op verschillende momenten, in wisselende samenstelling met familie en vrienden en op verschillende plekken zoals tijdens een huwelijk of op vakanties. Daarnaast kunnen de andere bewijsstukken in het kader van de samenwoning ook iets zeggen over de relatie van eiser en referente. Een hoorzitting had meer inzicht kunnen geven in hoe de bewijsstukken de gestelde oprechtheid van de relatie onderbouwen. Dat inzicht is ook van belang voor de vaststelling van familie- of gezinsleven en een eventuele belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
12.2.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord. Het bestreden besluit is in strijd met 7:2 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

13. Er is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
13.1.
De rechtbank ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Awb. Dat betekent dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het in overwegingen 6., 6.1. en 6.2. geconstateerde gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
13.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank. [6] Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, zal de rechtbank eiser een termijn geven van vier weken om te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank hierna zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13.3.
De rechtbank geeft partijen in overweging dat voornoemde termijn ook kan worden benut om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen alsnog schriftelijke verklaringen van de getuigen in te brengen. Indien de gemachtigde van eiser daarvan gebruik wenst te maken dienen partijen in goed overleg af te stemmen binnen welke termijn de gemachtigde van eiser de verklaringen dient te overleggen.
13.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt. Ook de beslissing op de voorlopige voorziening houdt de rechtbank aan tot de einduitspraak, nu de indiening van het verzoek reeds schorsende werking heeft voor het bestreden besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
De voorzieningenrechter:
- houdt de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 14 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan pas hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2023, NL22.15929 (niet gepubliceerd).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918 (de Afdeling).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Uitspraak van de Afdeling van 18 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1279.
6.Op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.