ECLI:NL:RBDHA:2024:20779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.10164 en NL23.23039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische toegankelijkheid in Marokko

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 10 augustus 2023, en het bezwaar daartegen werd op 8 februari 2024 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1973 en van Marokkaanse nationaliteit, verzocht om uitstel van vertrek vanwege gezondheidsredenen, waaronder een eerdere hartaanval en een paniekstoornis. Het Bureau Medische Advisering (BMA) concludeerde dat eiser onder voorwaarden kon reizen, maar dat de benodigde medische zorg in Marokko beschikbaar was. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het BMA-advies en stelde dat de zorg in Marokko niet toegankelijk voor hem was, vooral vanwege de reisafstand naar de behandelplek. De rechtbank oordeelde dat verweerder het BMA-advies mocht volgen, omdat het zorgvuldig tot stand was gekomen en de inhoud ervan inzichtelijk was. Eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat de zorg in Marokko niet feitelijk toegankelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.10164 en NL23.23039
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 10 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. El Ayachi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 13 februari 2023 heeft eiser verzocht om uitstel van vertrek, omdat hij vanwege gezondheidsredenen Nederland niet kan verlaten. Eiser heeft eerder een hartaanval gehad en wordt daardoor levenslang behandeld. Daarnaast heeft eiser verhoogde cholesterol en een paniekstoornis.
4. Verweerder heeft advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) over de gezondheidssituatie van eiser. Het BMA heeft in het advies van 21 april 2023 geconcludeerd dat eiser onder voorwaarden kan reizen. In het BMA-advies is de voorwaarde gesteld dat eiser tijdens de reis bijgestaan wordt door een psychiatrisch verpleegkundige om de paniekstoornis te controleren en ondersteuning te bieden. Ook dient eiser een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens en voldoende medicatie om de periode van zijn reis te overbruggen mee te nemen. Bij het uitblijven van medische behandeling, zoals eiser deze nu ontvangt, verwacht het BMA wel een medische noodsituatie op korte termijn. Daarom heeft het BMA onderzocht of de medische behandeling die eiser nodig heeft ook beschikbaar is in zijn land van herkomst Marokko. Het BMA is hierbij tot de conclusie gekomen dat de beschikbare behandelmogelijkheden in Marokko voldoende zijn om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. In het aanvullend advies van 9 augustus 2013 heeft het BMA geconcludeerd dat de nieuwe medische informatie niet tot een ander medisch advies leidt en mantelzorg niet essentieel is voor het welslagen van de behandeling van eiser. Op basis van het advies van het BMA heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de beschikbare zorg in Marokko voor hem persoonlijk niet toegankelijk is. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert – kort gezegd – het volgende aan. Eiser vindt dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. In het BMA-advies wordt maar één plek genoemd waar behandeling mogelijk is. Ook is het BMA-advies niet toegespitst op eiser. Verder stelt eiser dat de beschikbare medische zorg voor hem niet feitelijk toegankelijk is. In het BMA-advies worden geen behandelmogelijkheden genoemd in de buurt van zijn oorspronkelijke woonplaats. De reisafstand van 587 kilometer naar de genoemde behandelplek is onevenredig groot. Aangezien uit het BMA-advies blijkt dat eiser begeleiding nodig heeft om te reizen, zal hij deze begeleiding ook voor de reizen naar de genoemde behandelplek binnen Marokko nodig hebben. Eiser blijft ook van mening dat mantelzorg essentieel is. Verweerder heeft deze punten ook niet betrokken in de belangenafweging en hiermee onvoldoende gemotiveerd dat de beschikbare zorg in Marokko voor eiser voldoende toegankelijk is. In beroep heeft eiser gesteld dat de dosering van zijn medicatie is gewijzigd. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hieruit niet volgt dat zijn medische situatie is gewijzigd en dat de rechtbank deze grond buiten beschouwing mag laten. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen en overweegt hiertoe het volgende.
BMA-advies
7. De rechtbank stelt voorop dat het advies van het BMA een deskundigenadvies is. Dat betekent dat verweerder in principe van dit advies uit mag gaan, zolang dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en de inhoud ervan inzichtelijk en concludent is. [1] Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval uit mocht gaan van het BMA-advies, omdat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en de inhoud hiervan inzichtelijk is. De rechtbank stelt vast dat het BMA-advies is opgesteld op basis van de door eiser overgelegde stukken en dat eiser niets heeft ingebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht zou hebben voldaan en dat verweerder niet had mogen afgaan op de conclusies van de BMA-arts. Eiser heeft geen contra-expertise ingediend of argumenten naar voren gebracht waaruit twijfel ontstaat over de juistheid of volledigheid van de adviezen. Het benoemen van maar één plek waar behandeling mogelijk is, maakt het advies niet onjuist of onvolledig. Hieruit volgt immers voldoende dat er behandeling aanwezig is in het land van herkomst. Het BMA-advies bevat geen uitputtende lijst van instellingen waar behandeling mogelijk is en de benoemde instellingen zijn enkel voorbeelden. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij niet volgt dat het BMA-advies niet is toegespitst op eiser. Het BMA-advies is uitgebracht op basis van de medische omstandigheden van eiser en in een nader advies aangevuld op basis van de reactie van eiser op het eerste advies.
Toegankelijkheid tot medische behandeling
8. Nu uit het BMA-advies blijkt dat de benodigde behandeling voor eiser aanwezig is in Marokko, dient eiser aannemelijk te maken dat de beschikbare medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. [2] De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
8.1.
Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat de medische behandeling vanwege de reisafstand voor hem niet toegankelijk is. De reisafstand geeft enkel inzicht in de algemene reisafstand in Marokko. Daarmee is nog niet gezegd dat het voor eiser niet mogelijk is om dichtbij een behandelplek te gaan wonen. Daarnaast heeft eiser geen stukken overgelegd om aan te tonen dat hij de reis naar een behandelplek niet kan maken. Uit het BMA-advies volgt dat eiser om de twee jaren een controle krijgt en verder wordt behandeld met medicatie. Niet is gebleken dat de medicatie niet kan worden opgestuurd naar eiser. De rechtbank volgt niet dat eiser gezien de reisvoorwaarden in het BMA-advies begeleiding nodig zal hebben om in Marokko te reizen naar de genoemde behandelplek. Uit het BMA-advies blijkt namelijk niet dat eiser begeleiding nodig heeft bij bezoeken aan artsen of andere medische behandelaars. Hoewel uit het BMA-advies blijkt dat eiser tijdens zijn reis naar Marokko moet worden bijgestaan, ziet dit op een andere soort reis dan de reis naar een behandelplek. Verder wordt eiser bijgestaan tijdens zijn reis naar Marokko vanwege zijn paniekstoornis. Op basis van zijn paniekstoornis wordt echter geen medische noodsituatie verwacht op korte termijn. Hiermee kan eiser dus niet onderbouwen dat hij de reis niet kan maken.
8.2.
De stelling dat mantelzorg voor eiser essentieel is, volgt de rechtbank niet. In het aanvullend BMA-advies komt de BMA-arts tot de conclusie dat mantelzorg niet essentieel is. Eiser heeft zijn stelling in beroep ook niet nader onderbouwd.
Hoorplicht
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verweerder heeft op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Hierbij is van belang dat eiser in bezwaar geen nadere stukken over zijn medische situatie en zijn feitelijke toegang tot medische behandeling heeft overgelegd. Ook heeft eiser in bezwaar geen gewijzigde omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM naar voren gebracht. De rechtbank volgt niet dat verweerder eiser had moeten horen omtrent de brief van 11 mei 2023. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk al dat eiser niet afhankelijk is van de medische behandeling die in de brief wordt benoemd. Eventuele vragen over deze brief konden dus niet van belang zijn voor de beoordeling in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] .
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 27 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598 (de Afdeling).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:145.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.