ECLI:NL:RBDHA:2024:20824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.24163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Syrische moeder en haar minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische moeder, en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haarzelf en haar twee minderjarige kinderen, die door de minister was afgewezen. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van de minister vernietigd, omdat deze niet voldeden aan de vereisten van een deugdelijke belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven tussen eiseres en referent, en dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat er geen hechte persoonlijke banden bestonden. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak de nodige stappen te ondernemen om de mvv te verlenen. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die betrekking hebben op gezinshereniging en de rechten van minderjarige kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24163

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [datum 1] 2014, en
[minderjarige 2], geboren op [datum 2] 2016,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

In het besluit van 17 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
van eiseres tegen de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op een zitting behandeld in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder waren aanwezig
referent ( [referent] ), en de moeder van referent en eiseres. Als tolk is verschenen [naam] . Daarnaast is verschenen de vertegenwoordiger van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht
geheven. Eiseres heeft het verzoek gedaan om van de betaling hiervan te worden vrijgesteld.
Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiseres naar
voren heeft gebracht over haar inkomen, en gelet op het door haar ondertekende formulier,
ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiseres zal dan ook
geen griffierecht worden geheven.
Feiten
2. Eiseres is geboren op [datum 3] 1997 en heeft de Syrische nationaliteit. Haar broer
[referent] treedt in deze procedure op als referent. Dit betekent dat hij bij
verweerder een mvv, dat is een visum voor lang verblijf, heeft aangevraagd waarmee eiseres
en haar twee minderjarige kinderen naar Nederland kunnen overkomen. Op 8 januari 2021
heeft referent in Nederland een asielvergunning gekregen. Op 16 maart 2021 heeft hij niet
alleen voor eiseres en haar twee kinderen, maar ook voor zijn moeder, zijn vier andere
zussen en zijn twee broers een mvv aangevraagd. In het besluit van 8 december 2021 heeft
verweerder de aanvraag, voor zover die betrekking heeft op zijn moeder, zijn vier andere
zussen en zijn twee broers, ingewilligd. Deze gezinsleden verblijven inmiddels in Nederland.
3. In het besluit van 8 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor eiseres en haar twee kinderen afgewezen. Volgens verweerder is de
identiteit van eiseres en haar twee kinderen alsmede de familierechtelijke relatie met referent wel aangetoond, maar is er geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Er zijn namelijk geen hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent, tussen eiseres en haar minderjarige broers en zussen, tussen de kinderen van eiseres en referent, en tussen de kinderen van eiseres en haar broers en zussen. Ook is er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar moeder. Wel is het mogelijk dat er hechte persoonlijke banden bestaan tussen de moeder van eiseres en de kinderen van eiseres. Dit is echter niet verder onderzocht, omdat de belangen van eiseres en haar kinderen om tot Nederland te worden toegelaten niet opwegen tegen de belangen van de Nederlandse Staat.
4. Het daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder in het besluit van 22 maart 2023 ongegrond verklaard. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 september 2023 [2] is het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, is het besluit van 22 maart 2023 vernietigd, en is verweerder
opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. In deze
uitspraak is geoordeeld dat niet valt in te zien dat tussen eiseres en referent geen
hechte persoonlijke banden zouden bestaan ondanks het feit dat zij tot aan het vertrek van
referent naar Nederland jarenlang hebben samengewoond. Daarnaast is geoordeeld dat de
door verweerder gemaakte belangenafweging niet kan worden gevolgd, omdat daarbij niet
van de juiste gezinsbanden is uitgegaan. Daarbij is van belang dat verweerder volgens diens
Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’ minder
beoordelingsruimte heeft omdat sprake is (minderjarige) van kinderen in het gezin van eiseres.
5. Verweerder heeft bij besluit van 20 november 2023 opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder volgt in dat besluit dat de echtgenoot van eiseres is overleden en dat sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en referent, tussen haar kinderen en referent, tussen haar kinderen en haar moeder, en tussen haar kinderen en haar broers en zussen die nu bij referent in Nederland wonen. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar moeder en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft in de belangenafweging de hechte en persoonlijke banden in het voordeel gewogen. Verweerder heeft in het nadeel gewogen: de afwezigheid van gezinsleven tussen eiseres en haar moeder, de aard en intensiteit van het gezinsleven, die niet zodanig is dat het contact niet op afstand kan plaatsvinden (zodat aan de objectieve belemmering voor referent om naar Syrië te gaan minder waarde wordt gehecht), de sterkere binding met Syrië ten opzichte van Nederland, het belang van de kinderen om bij hun moeder en hoofdverzorger te blijven, het economisch belang van Nederland, het restrictief toelatingsbeleid van Nederland, en de afwezigheid van bijzondere omstandigheden.
6. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 5 april 2024 [3] is het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, is het besluit van 20 november 2023 vernietigd, en is verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. In deze uitspraak is geoordeeld dat verweerder terecht zwaarwegend in het voordeel van eiseres en haar kinderen heeft meegewogen dat tussen eiseres en referent wel gezinsleven bestaat. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat verweerder aan de omstandigheden die in het nadeel van eiseres wegen geen doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen. Verweerder heeft namelijk ten onrechte geoordeeld dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en ten onrechte het oordeel van de uitspraak van 19 september 2023 niet opgevolgd dat verweerder minder beoordelingsruimte heeft omdat sprake is van (minderjarige) kinderen. Ook heeft verweerder ten onrechte overwogen dat het inwilligen van de aanvraag niet in het belang van de kinderen van eiseres zou zijn. De aanvraag strekt immers tot overkomst van hen samen en zij worden dus niet gescheiden van elkaar. Verder heeft verweerder te weinig gewicht toegekend aan de omstandigheden waarin eiseres en haar kinderen zich momenteel in Syrië bevinden. Tot slot heeft verweerder te veel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres en haar kinderen momenteel het contact met referent en de overige familieleden kunnen onderhouden met videobellen. Dat standpunt doet geen recht aan de aard en intensiteit van de gezinsbanden. Daar komt bij dat verweerder niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat eiseres en haar kinderen het contact via videobellen al zo lang volhouden deels door hemzelf is veroorzaakt. Hieruit vloeit voort dat verweerder ook te weinig gewicht heeft toegekend aan de objectieve belemmering voor referent om eiseres en haar kinderen in Syrië te bezoeken.
7. Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van 19 september 2023 en van 5 april 2024 zodat deze in rechte vaststaan.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor de derde keer ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder weegt zwaar in het voordeel mee dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent, tussen eiseres en haar minderjarige broers en zussen, tussen de kinderen van eiseres en referent, en tussen de kinderen van eiseres en haar broers en zussen. Ook hecht verweerder in beginsel veel gewicht aan de omstandigheid dat er een objectieve belemmering voor referent bestaat om eiseres en haar kinderen in Syrië te bezoeken. In het nadeel weegt verweerder de aard en intensiteit van het gezinsleven, dat gewijzigd is door de aanwezigheid van de [zus] in Syrië, dat het contact en de financiële ondersteuning op afstand kan worden voortgezet, de aanwezigheid van de familie van de overleden partner van eiseres en de afwezigheid van gezinsleven tussen eiseres en haar moeder. Ook weegt verweerder in het nadeel het economisch belang van Nederland en dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid hanteert.
Standpunten in beroep
9. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij verwijst naar de uitspraak van 5 april 2024 en stelt dat het bestreden besluit in strijd is met deze uitspraak. Verweerder heeft in redelijkheid niet kunnen overwegen dat het gezinsleven tussen eiseres en referent en de overige gezinsleden op de huidige wijze kan worden voortgezet. Ten onrechte is de aanvraag om een mvv voor gezinshereniging afgewezen.
10. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit rechtens juist is en stelt dat is voldaan aan de uitspraak van 19 september 2023. Er is rekening gehouden met de omstandigheden waarin eiseres en haar kinderen in Syrië verkeren. Daarnaast heeft eiseres een sterk familienetwerk in Syrië. Nederland hanteert een restrictief toelatingsbeleid en in de belangenafweging weegt mee dat er geen positieve verplichting bestaat voor verweerder om verruimde gezinshereniging, zoals hier het geval is, toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
11. Niet in geschil is dat tussen referent en eisers, tussen de moeder van eiseres en haar kinderen, en tussen de broers en zussen van referent en de kinderen van eiseres gezinsleven bestaat. Verweerder heeft dit zwaar in het voordeel van eiseres meegewogen. Ook heeft verweerder in het voordeel van eiseres gewogen dat voor referent een objectieve belemmering bestaat om terug te keren naar Syrië, zodat het gezinsleven niet in Syrië kan worden uitgeoefend. Verder verlangt verweerder terecht niet langer dat sprake is van bijzondere omstandigheden. In geschil is de uitkomst van de belangenafweging.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er geen deugdelijke belangenafweging plaatsgevonden. Uit de uitspraak van 5 april 2024 volgt namelijk dat verweerder geen doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen aan de omstandigheden die in het nadeel van eiseres uitvallen. Ook volgt daaruit dat verweerder te veel gewicht toekent aan de omstandigheid dat eiseres en haar kinderen momenteel contact kunnen onderhouden via videobellen en dat deze mogelijkheid niet tot de conclusie mag leiden dat de objectieve belemmering minder zwaar in het voordeel van eiseres meeweegt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet het oordeel heeft opgevolgd dat hij conform zijn eigen Werkinstructie 2020/16 [4] minder beoordelingsruimte heeft omdat er sprake is van (minderjarige) kinderen. Uit de door verweerder in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging blijkt onvoldoende dat verweerder dit oordeel van de rechtbank heeft opgevolgd. De rechtbank merkt in dat verband allereerst op dat tekst van het bestreden besluit niet wezenlijk anders is dan de tekst en inhoud van het vernietigde besluit op bezwaar van 20 november 2023. Verweerder heeft in het bestreden besluit opnieuw ten onrechte te veel gewicht toegekend aan de omstandigheden die in het nadeel van eiseres wegen, ondanks het uitdrukkelijke oordeel van de rechtbank daarover. Verweerder werpt opnieuw tegen dat eisers en de familie in Nederland contact met elkaar kunnen onderhouden via videobellen en dat zij daarom niet in elkaars fysieke aanwezigheid hoeven te zijn. Echter uit het oordeel van de rechtbank volgt duidelijk dat verweerder ten onrechte aan die mogelijkheid veel gewicht toekent en dat dat oordeel geen recht doet aan de aard en intensiteit van het gezinsleven tussen eisers en de gezinsleden in Nederland. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder een ander gewicht heeft toegekend aan die mogelijkheid. Dat een zus van eiseres en de familie van de overleden echtgenoot van eiseres nog in Syrië verblijven, maakt dat niet anders en staat los van de aard en intensiteit van het gezinsleven tussen eisers en haar familie in Nederland. Deze conclusie maakt dat verweerder wederom ten onrechte de omstandigheden die in het voordeel wegen van eisers, zoals de objectieve belemmering voor referent om naar Syrië te gaan heeft afgezet tegen de ten onrechte genomen conclusie van verweerder dat het gezinsleven voortgezet kan worden zonder in elkaars fysieke aanwezigheid te hoeven zijn. Gelet daarop blijkt het bestreden besluit daarom onvoldoende dat verweerder het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 5 april 2024 heeft opgevolgd.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet daarop heeft er in het besteden besluit opnieuw geen deugdelijke belangenafweging plaatsgevonden. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. [5] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
14. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Daartoe is het volgende redengevend. In de uitspraken van 19 september 2023 en 5 april 2024 is eerder geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is omdat geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het beroep wordt nu dus voor de derde keer om dezelfde reden gegrond verklaard. Aangezien het nu te vernietigen besluit op bezwaar van 17 mei 2024 bijna gelijkluidend is aan het eerder door de rechtbank vernietigde besluit op bezwaar acht de rechtbank het niet langer aannemelijk dat verweerder het geconstateerde motiveringsgebrek nog zal herstellen. Tot slot wordt in aanmerking genomen dat de procedure lang heeft geduurd en dat het van belang is dat rechtsmiddelen effectief zijn. [6] Gelet hierop zal de rechtbank het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in één van de buurlanden van Syrië (zoals Jordanië of Turkije) dient te berichten dat zij gemachtigd is om een mvv aan eisers te verlenen en deze mvv ook aan eisers moet verlenen. Verweerder moet de plaats van afgifte vaststellen na overleg met referent.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze worden op grond
van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750, bestaande uit een punt voor het indienen van het
beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875
en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld). Omdat eiseres is vrijgesteld van het griffierecht heeft betaald, hoeft er geen griffierecht vergoed te worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 mei 2024;
- herroept het primaire besluit van 8 december 2021;
- draagt verweerder op om de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in één van de
buurlanden van Syrië (zoals Jordanië of Turkije) binnen twee weken na bekendmaking van
deze uitspraak te berichten dat zij gemachtigd is om een mvv aan eisers te verlenen en deze
mvv aan eisers moet verlenen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.In dezelfde zin de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2177, overweging 13.3.