ECLI:NL:RBDHA:2024:20843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.40228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit Dublinverordening wegens onderduiken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 11 oktober 2024, waarin de termijn voor overdracht op grond van de Dublinverordening werd verlengd wegens onderduiken. De rechtbank heeft op 5 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde en een tolk aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat eisers ondergedoken waren. De rechtbank stelt vast dat eisers op 7 oktober 2024 aan hun meldplicht voldeden en dat zij niet op de hoogte waren van de geplande overdracht op 11 oktober 2024. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat eisers zich buiten het bereik van de autoriteiten hebben gehouden. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en verklaart het beroep gegrond. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers op Nederland is overgegaan, omdat de uiterste overdrachtstermijn op 12 oktober 2022 is verstreken. De rechtbank kent eisers een proceskostenvergoeding toe van € 1.750,- die door de minister moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40228

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ,

V-nummers: [nummer] , [nummer 2] en [nummer 3] , eisers
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de minister van 11 oktober 2024 tot verlenging van de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening wegens onderduiken.
1.1.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 2] , hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. [naam 3] is niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de termijn voor overdracht van eisers aan Kroatië terecht en op goede gronden heeft verlengd wegens het onderduiken van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waren eisers ondergedoken?
4. Eisers stellen dat er geen sprake is van onderduiken in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:C:EU:2019:218, punt 70, en dat daardoor de overdrachtstermijn niet verlengd had kunnen worden.
4.1.
Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht van de vreemdeling kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd, als de vreemdeling onderduikt.
4.2.
In de uitspraak van de ABRvS [1] van 14 december 2022 is overwogen dat uit het arrest Jawo [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat een vreemdeling onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [3] Als van een dergelijke situatie sprake is, is het - zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023 - aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen. [4]
4.3.
Op basis van het dossier komt de rechtbank tot de volgende gang van zaken. Eisers hebben op 7 oktober 2024 aan hun meldplicht voldaan. Op 8 oktober 2024 zou er om 10.00 een verstrekgesprek plaatsvinden met DT&V. [5] Tijdens dit gesprek zou de overdracht van eisers worden besproken. Eisers zijn op dit gesprek niet verschenen, omdat hun zoon [naam 4] kort daarvoor in het huis van een derde rechtmatig in Nederland verblijvende broer zou zijn staande gehouden door AVIM [6] met het oog op een inbewaringstelling ter fine van uitzetting. Toen eisers hoorden van deze staandehouding zijn zij naar het huis van hun zoon in Hengelo afgereisd. De gemachtigde van eisers heeft in de ochtend van 8 oktober 2024 aan DT&V laten weten dat eisers bij hun zoon verblijven en dat eisers gezien de gang van zaken niet langer bereid zijn vrijwillig te vertrekken. De rechtmatig in Nederland verblijvende zoon heeft op 9 oktober 2024 per email bevestigd aan AVIM dat zijn ouders die dag bij hem waren. AVIM heeft eisers evenwel later die dag MOB [7] gemeld. Daarnaast blijkt uit het dossier dat er op 7, 8 en 9 oktober 2024 kamer- en adrescontroles hebben plaatsgevonden, waarbij eisers niet zijn aangetroffen. Ten slotte heeft de gemachtigde van eisers op
10 oktober 2024 om 9.15 aan DT&V gemeld dat eisers zich op de opvanglocatie bevinden.
4.4.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende vast is komen te staan dat eisers zijn ondergedoken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Allereerst volgt uit de beschreven gang van zaken dat eisers nog niet op de hoogte waren van de geplande overdracht op 11 oktober 2024, maar dat dit nog met hen besproken moest worden. Verder is gebleken dat eisers geen meldmomenten bij het COa [8] hebben gemist en dat het COa bekend is met het feit dat eisers regelmatig bij hun zoon respectievelijk broer in Hengelo verblijven. Dit is door de minister ook niet betwist. Daarbij heeft het COa niet feitelijk kunnen vaststellen dat eisers in de relevante periode één of meerdere volledige dagen buiten het AZC [9] hebben verbleven. Dit nog los van het feit dat niet is gebleken dat eisers de verplichting hebben om vierentwintig uur per dag op het AZC te verblijven. Dat eisers niet langer vrijwillig willen meewerken en ter zitting hebben erkend dat er sprake is van enige mate van frustratie is onvoldoende voor de conclusie dat eisers zijn ondergedoken geweest. Nu uit de door eisers overgelegde stukken blijkt dat eisers en hun gemachtigde het COa en/of de DT&V op de hoogte hebben gehouden van hun verblijfplaats, zij steeds aan hun meldplicht hebben voldaan en ook overigens niet is gebleken dat eisers zich niet hebben gehouden aan met hen gemaakte afspraken, zijn eisers niet buiten het bereik van de autoriteiten geweest. De rechtbank wijst ter vergelijking op de hiervoor onder 4.2. genoemde uitspraak van de ABRvS van 14 december 2022. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat de minister ter zitting heeft erkend dat op 10 en 11 oktober 2024 geen pogingen meer zijn gedaan om de geplande overdracht van eisers op 11 oktober 2024 alsnog te realiseren. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat eisers waren ondergedoken. De minister heeft de uiterste overdrachtstermijn ten onrechte verlengd tot achttien maanden. Dit betekent dat die termijn op 12 oktober 2022 is verstreken en dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers op Nederland is overgegaan.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 oktober 2024;
- draagt de minister op om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.ECLI:C:EU:2019:218.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.
6.Afdeling Vreemdelingenpolitie, identificatie en mensenhandel.
7.Met onbekende bestemming vertrokken.
8.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
9.Asielzoekerscentrum.