ECLI:NL:RBDHA:2024:20898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/8665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2024, in de zaak met nummer SGR 24/8665, wordt het verzoek van de verzoeker om een veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in de proceskosten beoordeeld. De verzoeker had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend met betrekking tot een besluit van het college van 18 maart 2024, waartegen hij beroep had ingesteld. Echter, op 20 november 2024 heeft het college meegedeeld dat een voorschot van € 640,- is overgemaakt naar de verzoeker, wat leidde tot de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het college op 5 december 2024 heeft gereageerd. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan. In de beoordeling wordt vastgesteld dat de verzoeker wegens betalingsonmacht vrijgesteld is van de verplichting om griffierecht te betalen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat het college weliswaar tegemoet is gekomen aan de verzoeker, maar dit niet betrekking heeft op het verzoek om voorlopige voorziening dat zag op het besluit van 18 maart 2024. Het college heeft het bezwaar van de verzoeker tegen de tijdelijke stopzetting van de bijstand ongegrond verklaard, en het voorschot is verleend in afwachting van een nieuwe aanvraag om bijstand.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen relatie is tussen de gronden van het verzoekschrift en de handeling waarmee het college de verzoeker tegemoet is gekomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De uitspraak is gedaan in overeenstemming met de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8665

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K.M. van der Boor),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het besluit van het college van 18 maart 2024, waartegen verzoeker beroep heeft ingesteld.
1.1.
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, omdat het college op 20 november 2024 heeft meegedeeld dat een voorschot van € 640,- is overgemaakt naar verzoeker.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om een veroordeling van het college in de proceskosten. Het college heeft op 5 december 2024 gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
4. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
4.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3] Het begrip ‘tegemoetkomen’ moet restrictief worden uitgelegd, in die zin dat er een relatie moet zijn tussen de gronden van het verzoekschrift en de handeling waarmee het bestuursorgaan alsnog de wensen van de indiener van het verzoekschrift honoreert. Van tegemoetkomen is sprake als het bestuur de door de indiener van het verzoekschrift gevraagde maatregel treft, tenzij het dit kennelijk doet op andere gronden dan de indiener van het verzoekschrift heeft aangevoerd.
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
5. Gelet op de gedingstukken en het in de inleiding opgenomen procesverloop is het college weliswaar tegemoet gekomen aan verzoeker, maar dat tegemoetkomen heeft geen betrekking op dit verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening zag op het besluit van 18 maart 2024. Bij dat besluit heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 25 oktober 2023, inhoudende de tijdelijke stopzetting van de bijstand per 1 november 2023, ongegrond verklaard. Het voorschot is echter verleend in afwachting van een besluit op de nieuwe aanvraag van verzoeker van 16 augustus 2024 om bijstand en niet vanwege het intrekken of opschorten van het besluit van 18 maart 2024. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de tijdelijke stopzetting van de bijstand het procesbelang ontbreekt en tevens dat deze stopzetting gerechtvaardigd was. Het college is verzoeker dus niet tegemoetgekomen ten aanzien van het besluit van 18 maart 2024. Dat verzoeker in het verzoekschrift subsidiair heeft verzocht om het toekennen van voorschotten in het kader van de lopende aanvragen om bijstand, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel, omdat dit verzoek geen betrekking heeft op het bestreden besluit van 18 maart 2024. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.