ECLI:NL:RBDHA:2024:20941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.32802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Somaliër met vrees voor Al-Shabaab en motiveringsgebrek bij onderzoek naar opvang

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Somaliër, heeft op 9 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 19 augustus 2024 door de minister van Asiel en Migratie als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder terecht is, maar constateert ook dat er een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek is in het onderzoek naar de adequate opvang van eiser in Somalië. Eiser heeft verklaard dat hij door Al-Shabaab is gerekruteerd, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder deze verklaring terecht ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend onderzoek heeft gedaan naar de opvangmogelijkheden voor eiser, die ten tijde van de aanvraag minderjarig was. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen binnen zes weken na deze uitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32802

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 9 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 19 augustus 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. E.A.A. Charry als waarnemer van de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag aan de hand van de door eiser aangevoerde argumenten, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het besluit over het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser verklaart de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2006. Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij is gerekruteerd door Al-Shabaab. Eiser is vanaf school meegenomen door een groep mannen naar een locatie buiten zijn dorp. Daar werd hij vastgehouden. Hij zou moeten deelnemen aan de strijd. Toen eiser aangaf niet te willen meedoen, werd hij mishandeld. Toen hij op een dag water moest halen en op dat moment een ongewapende bewaker hem en een andere jongen begeleidde, is hij (samen met die jongen) ontsnapt. Vervolgens heeft eisers moeder zijn vertrek naar Mogadishu geregeld, vanwaaruit eiser Somalië heeft verlaten.
Het bestreden besluit
4. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, geloofwaardig. Eisers problemen met Al-Shabaab zijn volgens verweerder ongeloofwaardig. Verweerder overweegt dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen. Verweerder vindt eisers asielmotief niet geloofwaardig, omdat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [1] Daarbij wijst verweerder op het Algemeen Ambtsbericht Somalië van juni 2023 (ambtsbericht), waaruit volgt dat Al-Shabaab niet aan de macht was in het gebied waar eiser woonde. Ook vindt verweerder het onwaarschijnlijk dat eiser op zijn school is gerekruteerd door Al-Shabaab, omdat uit het ambtsbericht volgt dat gedwongen rekrutering door Al-Shabaab weinig voorkomt en dan vooral in gebieden waar Al-Shabaab effectief de macht heeft. Dat eiser in eerste instantie niet wist dat hij door mannen van Al-Shabaab werd aangesproken, is niet te rijmen met eisers verklaring dat Al-Shabaab aan de macht was en aanwezig was in zijn omgeving. Eisers verklaring dat bij zijn ontsnapping een ongewapende bewaker hem begeleidde, terwijl er altijd een gewapende bewaker meeging, is bovendien niet aannemelijk.
4.1.
Verweerder overweegt verder dat eiser bij terugkeer naar Somalië geen risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft zijn gestelde problemen met Al-Shabaab niet aannemelijk gemaakt. Ook komt eiser niet uit een gebied waar Al-Shabaab de volledige controle heeft en eiser hoeft ook niet door een dergelijk gebied te reizen naar zijn dorp. Met verwijzing naar het landenbeleid [2] stelt verweerder dat om die reden niet op voorhand vaststaat dat eiser in een situatie van systematische blootstelling aan geweld terecht zal komen. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken en dat heeft hij niet gedaan.
4.2.
Op grond van het voorgaande heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als ongegrond. Eiser wordt daarnaast geen reguliere vergunning verleend op grond van het zogenoemde buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Eiser is inmiddels meerderjarig, maar ten tijde van de aanvraag was hij zestien jaar oud. Volgens verweerder was er, in de periode dat eiser minderjarig was, nog niet voldoende informatie om te kunnen beoordelen of eiser bij zijn moeder of oom adequate opvang had kunnen genieten. Omdat eiser binnen anderhalf jaar na zijn asielaanvraag meerderjarig is geworden, heeft verweerder onvoldoende tijd gehad om nader onderzoek te doen. Nu eiser meerderjarig is, hoeft verweerder geen onderzoek meer te doen.
Eisers standpunt
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert allereerst aan dat uit de informatie van verweerder volgt dat eiser uit een ‘mixed control’ gebied komt. Dat betekent dat Al-Shabaab wel aanwezig is en verweerder problemen niet kan uitsluiten. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Vanwege eisers jonge leeftijd en zijn naïviteit is het niet onlogisch dat hij niet direct doorhad dat hij door Al-Shabaab werd aangesproken. Ook kan niet van eiser worden verwacht dat hij kan verklaren waarom de bewaker die met hem meeging om water te halen ongewapend was. Verweerder heeft ten onrechte aangenomen dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Somalië. Niet kan worden uitgesloten dat eiser wordt gezocht door Al-Shabaab. Ook loopt eiser verhoogd risico, omdat hij inmiddels langere tijd in Nederland verblijft. Daarmee is sprake van individuele omstandigheden die verweerder in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [3] had moeten betrekken.
5.1.
Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar adequate opvang. Verweerder heeft de zaak lang laten liggen en eiser is gedurende de behandeling van zijn asielaanvraag meerderjarig geworden. Dat dient niet voor eisers rekening en risico te komen. Verweerder is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat eiser geen vangnet heeft in Somalië.
Problemen met Al-Shabaab
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door eiser gestelde problemen met Al-Shabaab niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder mocht uit de informatie in het ambtsbericht afleiden dat het onwaarschijnlijk is dat eiser is gerekruteerd op de door hem gestelde wijze. Daarbij is een relevante omstandigheid dat eisers woonplaats zich in gemengd gebied bevindt en niet onder effectieve controle van Al-Shabaab staat. Eveneens van belang is de omstandigheid dat Al-Shabaab weinig gedwongen rekruteert en dan voornamelijk in gebieden die onder haar controle staan. Dat Al-Shabaab ook invloed uitoefent in bevrijde gebieden [4] , betekent niet dat eiser een vergelijkbaar risico loopt als in de door Al-Shabaab gecontroleerde gebieden. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij persoonlijk gedwongen is gerekruteerd en te vrezen heeft voor Al-Shabaab.
6.1.
Daarbij heeft verweerder voldoende rekening gehouden met eisers referentiekader. In het bestreden besluit heeft verweerder de tegenwerping aan eiser dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd over de locatie waar hij zegt door Al-Shabaab te zijn vastgehouden, laten vallen. Verweerder heeft overwogen dat eiser, gezien zijn leeftijd, mogelijk meer baat zou hebben gehad bij sturing in de vraagstelling. Uit deze overweging blijkt dat verweerder zich bewust is van eisers referentiekader.
6.2.
Ook eisers verklaring dat hij niet doorhad dat hij door Al-Shabaab werd aangesproken, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eisers verklaring is niet aannemelijk in het licht van zijn andere verklaringen dat Al-Shabaab aan de macht was en aanwezig was in zijn dorp. Bovendien verklaart eiser dat zijn familieleden problemen met Al-Shabaab hebben gehad. Zo verklaart eiser dat zijn moeder door Al-Shabaab is neergeschoten en zijn broer is omgekomen bij een bomaanslag. Ook verklaart eiser dat zijn moeder hem waarschuwde voor mensen van Al-Shabaab en dat hij afstand moest nemen van die mensen omdat ze gevaarlijk zijn. [5] Ondanks eisers minderjarige leeftijd op dat moment, heeft verweerder niet ten onrechte geoordeeld dat het onder deze omstandigheden niet aannemelijk is dat hij niet wist door wie en waarom hij werd aangesproken.
6.3.
Eisers standpunt dat het niet aan hem is te verklaren waarom er een ongewapende bewaker met hem meeging, heeft verweerder eveneens niet ten onrechte terzijde geschoven. Eisers verklaring past niet in het beeld dat eiser heeft geschetst. Eiser verklaart namelijk dat er altijd meerdere gewapende bewakers aanwezig waren, ook ’s nachts. Eiser hoeft niet te verklaren voor iemand anders, maar zijn verklaring dat er net die ene keer een ongewapende bewaker mee ging, dient eiser wel aannemelijk te maken. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser dit niet heeft gedaan.
Reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië
7. Niet in geschil is dat de algemene veiligheidssituatie in Somalië niet zodanig slecht is dat eenieder, alleen al door zijn aanwezigheid, het risico loopt slachtoffer te worden van willekeurig geweld (artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn). Artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn kan ook van toepassing zijn in een ‘minder uitzonderlijke situatie’ van willekeurig geweld. In dat geval moeten ook de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een vreemdeling bij de beoordeling worden betrokken. [6] Het is aan eiser deze persoonlijke omstandigheden te concretiseren en aannemelijk te maken.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, vanwege zijn verblijf in Nederland, een risico loopt. Eiser is een jongvolwassene die in Somalië is opgegroeid. Hij heeft Somalië nog geen twee jaar geleden verlaten. Eiser heeft verder niet geconcretiseerd dat bij hem (verdere) persoonlijke omstandigheden aanwezig zijn waardoor hij eerder slachtoffer zal worden van willekeurig geweld. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat eisers problemen met Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn geacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Adequate opvang
9. Uit het arrest T.Q. van het Hof van Justitie van de Europese Unie [7] en de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022 [8] volgt dat verweerder verplicht is om voorafgaand aan het terugsturen van een minderjarige vreemdeling zich ervan te overtuigen dat die minderjarige vreemdeling wordt teruggestuurd naar een familielid, een aangewezen voogd of adequate opvangfaciliteiten in het land van terugkeer.
9.1.
Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling dat, op het moment dat een niet-begeleide minderjarige vreemdeling meerderjarig is geworden, verweerder niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van verweerder om dat in het concrete geval aan te tonen. Verweerder moet in zijn besluit inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag, de beslistermijn op de asielaanvraag en de duur van het onderzoek. Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek naar adequate opvang tijdig had kunnen worden afgerond, zal verweerder moeten duiden of en, zo ja, op welke wijze aan de vreemdeling een verblijfsrecht volgens het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen zou zijn toegekomen, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid en of alsnog een terugkeerbesluit moet worden genomen. Dit kan vervolgens door de vreemdeling ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gedurende de minderjarigheid van eiser niet voortvarend onderzoek heeft gedaan naar adequate opvang in Somalië.
9.3.
In het bestreden besluit concludeert verweerder zelf al dat er niet voldoende onderzoek is gedaan. Daarin staat:
“Omdat er aanknopingspunten zijn gebleken uit de informatie die u heeft gegeven tijdens de gehoren dat u bij uw moeder of oom mogelijk adequate opvang had kunnen genieten, maar deze informatie nog niet voldoende was om te spreken van daadwerkelijke adequate opvang, had er aanvullend onderzoek naar deze opvang gedaan moeten worden.”
9.4.
Volgens verweerder was er onvoldoende tijd om nader onderzoek te doen, omdat eiser binnen anderhalf jaar na zijn asielaanvraag meerderjarig is geworden. De rechtbank oordeelt dat verweerder er hiermee ten onrechte aan voorbij gaat dat nog helemaal geen onderzoek is gedaan. In de periode tussen de asielaanvraag op 9 maart 2024 en [datum] 2024, de dag dat eiser meerderjarig werd, is geen start gemaakt met het aanvullende onderzoek waarvan verweerder zelf ook vond dat het nodig was. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom er geen stappen zijn gezet. Daarmee heeft verweerder niet aangetoond dat hij voortvarend aan het onderzoek naar adequate opvang in Somalië heeft gewerkt gedurende de periode dat eiser als minderjarige in de asielprocedure zat.
9.5.
Eisers beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is op dit onderdeel in strijd met de vereiste zorgvuldigheid (artikel 3:2 van de Awb [9] ) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb).

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te (laten) herstellen. Daarvoor moet verweerder alsnog motiveren waarom er geen stappen zijn gezet in het onderzoek naar adequate opvang. Ook dient verweerder inzichtelijk te maken of dit onderzoek tijdig had kunnen worden afgerond als het direct was opgestart en wat de gevolgen daarvan zijn. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier.
10.1.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep, ook in de situatie dat verweerder de herstelmogelijkheid ongebruikt laat of eiser niet reageert.
10.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt verweerder op binnen twee weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in dat geval in de gelegenheid om binnen zes weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie paragraaf C7/30.4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Richtlijn 2011/95/EU.
4.Zie p. 34 en 35 van het ambtsbericht, waarnaar eiser verwijst.
5.Rapport nader gehoor, p. 9 en 10.
6.Zie het arrest X en Y van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843.
7.Arrest van 14 januari 2021, zaak C-441/19.
9.Algemene wet bestuursrecht.